Menu
    English

    Verbind taal met andere vakdoelen en beroepsleerdoelen, in didactiek, leerlijnen en toetsing

    Studenten maken zich de kennis en vaardigheden die nodig zijn in het toekomstige beroep – inclusief talige en communicatieve vaardigheden - het best eigen door deze in samenhang te oefenen, binnen functionele leer- of beroepstaken. Bij zulke taken is er namelijk sprake van een contextrijke leersituatie, met een authentiek aanbod aan relevante (vak)taal. Zo’n authentiek, ‘rijk’ en van context voorzien taalaanbod is nodig om nieuwe taal te kunnen begrijpen en goed te leren gebruiken. Bovendien zijn dit situaties waarin de te verwerven taal én kennis er echt toe doen.

    Betekenisvol en effectief taal- en vakonderwijs krijgt dus vorm bij een integratie van talige en andere leerinhouden. En dan gaat het volgens het principe van ‘constructive alignment’ om integratie op het niveau van leerdoelen/leeruitkomsten, toetsing én les/leeractiviteiten. Essentieel is dat opleidingen:

    1. de kenmerken van het taalgebruik dat bij het opleidingsdomein hoort en de talige vaardigheidseisen die het vak stelt kennen en voor hun studenten expliciteren, door ze op te nemen in cursusdoelen en -toetsing;
    2. aandacht voor taalgebruik inbouwen in studiemateriaal, praktijk-, oefen- of (andere) toepassingsopdrachten - en bij het geven van feedback op opdrachten;
    3. in lessen een taalontwikkelende vakdidactiek (‘TOL’ of ‘TVO’) hanteren.

    Gebaseerd op Angelsaksische aanpakken en onderzoek ontwikkelden Hajer & Meestringa voor Nederland de didactiek van taalgericht vakonderwijs (afgekort TVO), ook wel 'taalontwikkelend lesgeven' (TOL) genoemd. Deze didactiek kent vier pijlers:

    1. stel taaldoelen,
    2. creëer contextrijke leer- en toetstaken
    3. stimuleer vaktaalgebruik en interactie rond de leerstof en 
    4. bied ‘taalsteun’.

    Studenten kunnen de voor opleiding en beroep vereiste talige hogere-orde-vaardigheden alleen ontwikkelen wanneer in het onderwijs daadwerkelijk aandacht en ruimte is voor de kennismaking met typerende beroepstaal; voor expliciete instructie en feedback op taalgebruik; voor gerichte oefening met talige (vak)taken en school- of vaktaal; en voor feedbackverwerking, revisie en herhaling. Concreet betekent dit dat studenten tijdens studie- en onderwijsactiviteiten een rijk aanbod aan beroepstaal voorgeschoteld moeten krijgen en veelvuldig actief bezig dienen te zijn met talige leerstof: veel moeten kunnen lezen, spreken en schrijven en veel samenwerken aan uitdagende denkactiviteiten en toepassingsopdrachten. Docenten kunnen hierbij gericht school- en vaktaalproductie uitlokken en allerhande vormen van ondersteuning (‘taalsteun’) bieden. Bijvoorbeeld door talige doelen en eisen te benoemen, door het aanreiken van goede voorbeelden en formats van taaltaken, door talige activiteiten hardop denkend voor te doen (‘modeling’), door taalleerstrategieën aan te bieden en te bespreken, en door taaluitingen van studenten te becommentariëren, te bevragen en te (helpen) herformuleren.

    Aan de slag met dit uitvoeringsprincipe

    Gerelateerde uitvoeringsprincipes

    Inloggen