Menu English

Afscheidsspeech Ron Bormans

Bestuursvoorzitter Ron Bormans heeft op donderdag 29 juni in De Doelen officieel afscheid genomen van Hogeschool Rotterdam. In zijn speech blikte hij terug op de afgelopen 11 jaar, waarin ontmoetingen met mensen de boventoon voerden.

Ontmoeting, zo heten de blogs die ik de afgelopen 11 jaar geschreven heb, waarin ik schreef over mijn belevenissen als bestuursvoorzitter van Hogeschool Rotterdam; in een staat van optimisme of boosheid, met een neutraal-analytische blik of louter vanuit een opvatting. Ik etaleerde mijn trots op wat we als Hogeschool Rotterdam doen, riep ons op onze verantwoordelijkheid te nemen. Soms toonde ik mijn afschuw over wat er in de wereld gebeurt.

Tuurlijk, onderwijs en het besturen van onderwijs gaan over logistiek, hoe breng je 40.000 studenten in contact met ruim 2.500 docenten, op het goede moment, op de goede plek en met de goede voorzieningen. Onderwijs en het besturen van onderwijs gaan over geld, balansen, liquiditeit en solvabiliteit, toezicht, accreditering, strategie en beleid. Maar uiteindelijk gaat het om die ontmoeting. Al die grote concepten dienen uiteindelijk de ontmoeting tussen mensen. In die ontmoeting, liefst wat klein, leren mensen.

Ik heb ze steeds gezocht, die ontmoetingen. Ze hebben me geïnspireerd. Ook omdat de grote vraagstukken van deze tijd zich steeds weer ontvouwen in die ontmoetingen. De hogeschool, met de haar kenmerkende diversiteit, brengt de wereld binnen. Waar de kranten vol van staan, beleven wij in die kleine ontmoetingen.

Zoals de gesprekken tussen studenten uit Oekraïne, Rusland en Belarus, waar ik bij mocht zijn, vrij snel nadat de oorlog uitbrak en waar eigenlijk niets gezegd hoefde te worden. Samen eten was genoeg. Hun ogen spraken de angst uit, maar ook de hoop elkaar niet te verliezen. Ik was trots op al die docenten die om deze jonge mensen heen gingen staan.

Of de collega die me op de gang aansprak omdat ik in een blog geschreven had over de noodzaak van meer aandacht voor burgerschap in ons onderwijs. Elk jaar weer nam hij studenten mee naar de Tweede Kamer, om hen in te leiden in onze democratische waarden. Hij was er mee gestopt. “Ik verlies mijn geloofwaardigheid, als ik mijn studenten met verwarring in hun ogen politici zie waarnemen, terwijl onze volksvertegenwoordigers elkaar voor rotte vis uitmaken”. Hij liep verder en draaide zich om. Met een geruststellende knipoog: ”Maar ik ga er gewoon mee door hoor, met mijn lessen in burgerschap”.

Ontelbaar zijn die betekenisvolle momenten geweest. Mij staat bij het gesprek met een collega die zich niet wilde vaccineren in Coronatijd en bang was voor marginalisering. “Ik ben geen wappie, Ron, maar geloof wel in God”.

De keer dat ik met een directeur bij een gedenkplek stond ter ere van een jonge student die een einde aan zijn leven gemaakt had en we beiden met tranen in de ogen – zelf ook vader, zelf ook moeder – spraken, terwijl we niet spraken.

De jonge Curaçaose vrouw die mij vertelde welke barrières wij in Nederland opwerpen voor hen om succesvol te zijn in hun studie en me recent trots haar medewerkerskaartje toonde: “U vertrekt, ik begin bij de hogeschool.”.

De jongens, tenslotte, die met een geldig visum in Washington zonder enig pardon werden teruggestuurd omdat ze in Mekka geweest waren en zich aan mijn tafel afvroegen wat ze moeten doen om onderdeel te mogen zijn van onze samenleving. Een van die jongens werd een paar jaar later uitgeroepen tot docent van het jaar.

Ik heb onze hogeschool ooit het dorp in de stad genoemd. Waarbij de metafoor van ‘dorp’ niet staat voor beperking of klein, maar voor geborgenheid, op elkaar letten. Een plek waar je veilig mag oefenen voor het leven, hetgeen beduidend meer is dan het uitoefenen van je vak. Waar je mag zeggen dat 1+1 drie is, in de veronderstelling dat iemand je bij de hand neemt om je te helpen inzien dat het 2 is. De tolerantie voor het maken van fouten is per definitie groot en als een school – modern maar bezield – dat weet in te vullen als een plek waar we jonge mensen in de brede betekenis van het woord voorbereiden op het leven, dan doet een school het goed. De school als voorportaal van het echte leven, waarin pedagogiek de kern is.

Waarbij we als onderwijsinstituut in zekere zin de wereld te nemen hebben zoals zij is. Joop Berding, oud lector van Hogeschool Rotterdam, kenner van het imposante werk van Hannah Arendt heeft dit gegeven vertaald naar wat dit betekent voor het docentschap: “Het kind moet worden geïntroduceerd in de wereld door opvoeders die verantwoordelijkheid voor de wereld nemen, ondanks dat zij de wereld niet hebben gemaakt en eventueel wensen dat die anders zou zijn.”

Ik ben ze elke dag tegen gekomen, mijn dorpsgenoten, die vanuit de wil jonge mensen weerbaar te maken voor een toekomst die altijd iets onzekers heeft, naast onze studenten staan. Waarbij het belangrijk is dat we beseffen dat een pedagogische gemeenschap gemaakt wordt door ons allemaal, de huismeester, de docent, de directeur, de onderzoeker, de beveiliger, de ict’er, de instructeur, de receptionist, ….. en al die andere collega’s.

Ik denk dat de samenleving iets van ons kan leren. Ooit schreef ik in een van mijn blogs (nummer 49 om precies te zijn), dat als het in Syrië dondert, het bij ons onrustig wordt in de klas. Alles wat om ons heen gebeurt geeft rimpelingen binnen onze hogeschool. Inspireert ons, maar leidt ook soms tot spanningen. Niet alleen omdat wij letterlijk open staan voor de wereld, maar ook omdat de wereld in ons zelf zit. Nergens is dat prominenter dan bij ons. En dus golfde niet alleen de oorlog in Syrië bij ons naar binnen, ook die in Oekraïne, namen de spanningen toe na die vreselijke aanslag in Bataclan Parijs, riep de moord op George Floyd een heftig racisme-debat op, hebben we veel gesproken over de regenboogvlag, #Metoo, de stilteruimtes, ga zo maar door. Maar zijn we toch steeds weer in staat geweest met elkaar in gesprek te blijven. En zijn we gemotiveerd om de diversiteit die ons zo kenmerkt als een succesfactor te zien. Ik denk dat de samenleving veel van ons kan leren en dat de kracht van een samenleving zit in maatschappelijke instituties als de onze. Daar waar veel maatschappelijke instituties de facto gesegregeerd zijn, is het beroepsonderwijs het tehuis van de hele samenleving.

Tegen Rotterdam, Drechtsteden, Zuid-Hollandse eilanden, Zuid-Holland in den brede, zeg ik, koester ons dorp. Koester het beroepsonderwijs, dat deel van het onderwijs dat keer op keer bewezen heeft in staat te zijn nieuwe groepen jonge mensen naar het onderwijs te trekken en steeds weer nieuwe groepen Nederlanders toegang tot onze samenleving geboden heeft. Nog los van het feit dat het beroepsonderwijs de backbone is van uw economie.

Ik zeg dat ook tegen Nederland, tegen de overheid: koester uw beroepsonderwijs. Ik weet het, er hangt een kentering in de lucht nu minister Dijkgraaf de hiërarchie in ons denken probeert te doorbreken, door op te roepen niet meer te denken in termen van hoger en lager, maar in de metafoor van de waaier, daarmee de gelijkwaardigheid van het Mbo, Hbo en WO benadrukkend. Oprecht, alle lof en knap hoe die metafoor zich verspreidt, maar er moet boter bij de vis. De cijfers laten een trend zien waarbij meer en meer jonge mensen het, wat ik altijd noem, witteboorden-onderwijs opzoeken in plaats van het blauweboorden-onderwijs. Dat, in combinatie met een opwaartse druk van zo hoog mogelijk willen studeren, geeft een trend van uitdijende universiteiten en een krimpend beroepsonderwijs. Nederland, willen we dat, kijkend naar wat de arbeidsmarkt van ons vraagt? In de wetenschap dat met name het beroepsonderwijs de laagdrempeligheid heeft die nodig is, wil het onderwijs haar emanciperende rol waarmaken?

Boter bij de vis. Ook studenten in het hoger beroepsonderwijs, verdienen onderwijs omgevingen die doordrenkt zijn van onderzoek. Hoger beroepsonderwijs is allang geen verzameling van gefixeerde routines meer. We kennen de toekomst niet van onze beroepen en dus moeten we jonge mensen de tools geven die toekomst zelf mede vorm te geven.

Ik moet mezelf corrigeren en de aandrang weerstaan het te gaan hebben over onderzoek, masteropleidingen, PHD’s, leven lang leren, etc. Ik was helemaal niet van plan, grote gedachten met u te delen. Wilde het klein houden, dat geeft veel krachtiger beelden van het belang van wat we in het Hbo doen; vergelijkbaar met de stap die ik zelf ga zetten.

Mijn wereld is steeds groter geworden, ik ga die wereld net een beetje kleiner maken. Hoewel, kleiner, ik ben heel blij dat de overheden van de landen van ons Koninkrijk mij toestaan na september door te gaan met ons project SEA, waarin we – partners uit alle landen van ons Koninkrijk – proberen de kansen voor succes van jonge mensen van de eilanden te vergroten én de onderwijsinfrastructuur op de eilanden zelf te versterken. Ik ga dat combineren met het betekenisvolle dat op mijn pad komt.

Ik ga Hogeschool Rotterdam missen, het is deel van mijn identiteit geworden. Ik ben trots op wat we bereikt hebben. In zijn puurheid bleek het commitment van de hogeschool om iets voor haar studenten te betekenen in Corona-tijd. We hebben dat fantastisch gedaan.

Het zijn van bestuursvoorzitter van Hogeschool Rotterdam is het hoogtepunt geweest in mijn loopbaan.  Rotterdam heeft mij anders naar de wereld doen kijken, heeft mij verrijkt. Rotterdam is mijn stad geworden. Ik heb er nooit gewoond, wel 11 jaar geleefd. Met een licht gevoel voor drama zei ik in een interview met het AD: “In Rotterdam mocht ik zijn wie ik ben.” Ik gun dat iedereen, ik weet hoe dat voelt. Een beetje verdrietig is het ook, stoppen als bestuursvoorzitter. Het was een grote eer en verantwoordelijkheid die me elke dag weer aanzette het beste van mezelf te geven.

Voordat ik mijn laatste dankwoord uitspreek, wil ik nog graag één ontmoeting met u delen. Een die niet doordrenkt is met de grote vraagstukken van deze tijd, maar een, uit Ontmoeting 144, die illustreert hoe verweven het werk van de hogeschool is met het alledaagse leven van mensen. Op een gewone manier, zou ik zeggen, zonder lading. Want dat is ook onze werkelijkheid: de meeste studenten gaan gewoon naar school.

Ik rij richting de ingang van de parkeergarage van OCenW in Den Haag, voor mijn laatste afspraak deze week. Bel aan. Altijd even spannend. Ik moest op deze plek namelijk ooit in de stromende regen achteruit, met een rij van drie auto’s achter me. Er was iets niet goed gegaan met de aanmelding.  Elke keer als ik de knop op de praatpaal in druk, voel ik de stress en de schaamte weer.

Een opgewekt vriendelijke stem, met een mooi ‘Hollands’ accent galmt uit de praatpaal: “Goedemiddag, de meldkamer, zegt u het maar.”

“Ron Bormans hier, ik kom voor een gesprek met de heer Boerboom, Directeur-Generaal Hoger Onderwijs.”

“Bormans zegt u, met voornaam Ron?”

“Ja”

“Van Hogeschool Rotterdam”?

“klopt”

“Leuk. Mijn dochter studeert bij u.”

“Naar tevredenheid, hoop ik?”

 “Zeker. Ze moet nog een heel, heel, heel klein beetje doen en dan is ze afgestudeerd.”

“Wenst u haar namens het bestuur van de hogeschool alle succes.”

“Doe ik, komt u verder”

Hogeschool Rotterdam, alle dank dat ik de afgelopen 11 jaar samen met jullie op pad mocht gaan.