Menu English

Ontmoeting 79 | de diversiteitcocktail

Geen opleiding is hetzelfde qua studentpopulatie. Er is diversiteit in de brede betekenis van het woord: naar sekse, etnische achtergrond, leerstijl, cultuur, etc. Ron Bormans noemt dat de 'diversiteitcocktail'. In deze blog ruimschoots aandacht voor de onvermijdelijke én onwenselijke gevolgen daarvan.

Elke opleiding op een hogeschool kent zijn eigen 'diversiteitcocktail'. Ik maak er wel eens een sport van om  te raden bij welke opleiding de studenten die ik tegenkom studeren. Zou iedereen eens moeten doen, is leerzaam. Ook om scherp te blijven wat betreft eventuele vooroordelen...

Die diversiteit gaat ver. Natuurlijk, iedereen snapt het verschil tussen 'de' techniekstudent versus 'de' sociaal agoog of het verschil tussen de autonome beeldend kunstenaar versus de econoom. Maar doorgewinterde docenten kunnen je het verschil uitleggen tussen de werktuigbouwer en de elektrotechnicus, of tussen de MWD'er en de CMV'er. Tussen de student beeldende kunst versus mode en vormgeving. Tussen de BE'er en de CE'er. 

Daar zit iets moois onder, iets onvermijdelijks maar ook iets dat we niet moeten willen. 

Het onvermijdelijke en tegelijkertijd onwenselijke van de diversiteitcocktail

Het is mooi omdat het een uitdrukking is van de eigenheid van die opleiding en de match die ontstaat tussen die eigenheid of identiteit en de identiteit die studenten kennen of juist zoeken. Een opleiding heeft een identiteit die vaak in relatie staat tot de beroepenwereld waar we voor opleiden.

Het is ook belangrijk er één te hebben. Daarmee leggen we als het ware de culturele bepaaldheid van de buitenwereld via de opleiding neer bij de student en selecteren we hem of haar op de kenmerken van die buitenwereld. En dus gaan mensen aan het werk in werelden waar ze zich thuis voelen. Het heeft ook iets moois omdat daarmee een bepaalde verwantschap kan ontstaan tussen docent en student. Die gezamenlijke identiteit kan een hechte leergemeenschap creëren. En van hechte leergemeenschappen weten we dat die vaak tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs leiden. 

De grote verschillen in identiteitscocktails hebben ook iets onvermijdelijks. Daar waar ze het gevolg zijn van verschillen in cultuur, leerstijl,  het zoeken van een identiteit, soorten intelligentie, appreciaties in gemeenschappen, ontstaan ze als vanzelf. Dus zien we volle klassen met meisjes die verpleegkunde studeren, allochtone jongens die accountancy doen,  techniekstudenten die net wat directer redeneren en  sociaal agogen die in de redenering soms een omweg zoeken. Studentdecanen kunnen je vertellen dat persoonlijke problemen bij de ene opleiding net wat meer voorkomen dan bij de andere. Omdat die ook deels meebewegen met de diversiteit in termen van persoonlijkheid, achtergrond, cultuur en soorten intelligentie.

Een optelsom die niet klopt

Soms ontstaat daarmee een 'diversiteitcocktail' die we niet wenselijk achten. We proberen al heel lang vrouwen voor techniek te interesseren, omdat we zowel meer mensen voor de kansrijke sector techniek willen opleiden, maar ook van mening zijn dat een zekere 'feminisering' van die wereld geen kwaad kan. Overigens, dat begint ons aardig te lukken. Kijk bijvoorbeeld naar de groei bij opleidingen als Informatica/Technische Informatica, waar de instroom van meisjes de afgelopen vijf jaar verdubbelde.

Andersom willen we graag meer mannen voor de klas, omdat jongens hun rolmodel verdienen en een zekere 'masculinisering' van het onderwijs passend wordt geacht. In het onderwijs zouden we verder meer mensen met een variatie aan etnische roots voor de klas . Dit heeft eveneens te maken met het belang van rolmodellen, maar ook het met creëren van een pedagogisch-didactisch klimaat waarin iedereen in de klas zich gezien voelt. 

Soms is die onwenselijkheid ook het gevolg van het feit dat de optelsom van al die cocktails niet klopt. Dat de deelname aan het hoger onderwijs niet die afspiegeling is van de samenleving die we wenselijk achten. Dat niet intelligentie de enige doorslaggevende factor is, maar afkomst, sociaaleconomische positie, etniciteit. Dat het onderwijs niet integreert, maar segregeert. Dat is wat we zien als effect van de haperende doorstroom mbo-hbo. 

Vrijdag 30 september: in gesprek op het stadhuis

Langzaam maar zeker hebben we het beeld met zijn allen wel helder. Er is iets mis met het studiesucces in het hbo. Er vallen teveel mensen uit en die uitval is ook nog eens selectief: de mbo’er heeft het moeilijk bij ons en met die mbo’er jonge mensen van niet-westers allochtone afkomst. Dit is het thema van een expertmeeting van de lokale VVD-fractie. Ik ben daarvoor uitgenodigd, samen met andere lokale onderwijsvertegenwoordigers, waaronder Ron Kooren, bestuursvoorzitter van het Albeda College. VVD-Kamerlid Pieter Duisenberg is er ook. We weten die vrijdagmiddag nog niet dat het thema de week daarna in maatschappelijke her- en erkenning zijn hoogtepunt zou krijgen.

Dat gebeurt namelijk met de publicatie van het SCP-rapport 'Wikken en wegen in het hoger onderwijs', waarin het Sociaal en Cultureel Planbureau haar zorgen uitspreekt over wat gaande is in het hbo: de hogere uitval treft met name kinderen van ouders met een laag opleidingsniveau, de doorstroom mbo-hbo stagneert. Het alarm is afgegaan, in de klas, in het stadhuis en op het Binnenhof.

Uiteindelijk lost het vraagstuk zich nergens anders op dan in de klas. En toch is het mooi dat we er op het stadhuis over praten. Onderwijs is een ketenproces, waarvan we inmiddels weten dat op de grensvlakken vraagstukken ontstaan. Waarbij je zou willen dat die overgangen soepeler verlopen maar ook kunt wetendat dat niet vanzelf gebeurt. 

Bij zo'n weerbarstig vraagstuk als mbo-hbo realiseer je je weer hoe anders deze twee werelden zijn, de regels, de wetten, de cultuur, de pedagogiek. Merk je weer hoe belangrijk het is daar goed wederzijds kennis van te nemen en ook om die kloof te overbruggen. Tussen het mbo en het hbo is niets, geen institutie, geen wet, niets. Behalve een groot probleem. Dus moet je elkaar vooral regionaal of lokaal opzoeken en in gezamenlijkheid proberen die kloof te overbruggen. En dat is precies wat we in Rotterdam aan het doen zijn. Overwegend door elkaar rechtstreeks op te zoeken, op alle niveau's in de organisatie. Nu even politiek / bestuurlijk, in het mooie decor van het Rotterdamse stadhuis. 

Woensdag 5 oktober: het is begrotingstijd

De dag begint om half 9 met een vooroverleg met mijn collega-bestuurders. We bereiden ons voor op vier intensieve gesprekken met instituutsdirecteuren over hun begroting. De eerste vier in een reeks van 13. We hebben jaren kunnen investeren in extra docenten, deels door ons eigen vermogen aan te spreken, deels door de afbouw van de overhead. Dat stagneert nu wat, door een combinatie van een tegenvaller het vorige jaar (waardoor we dit jaar minder beroep doen op onze spaarpot, het eigen vermogen), doordat de bekostiging door de overheid terugloopt en we met zijn allen duurder zijn geworden vanwege een mooie CAO die afgesproken is.

Dat geheel mengt zich met een wat andere wijze van het verdelen van het geld, zakelijker en meer transparant, waardoor het ene instituut net wat neer krijgt dan het andere. In het collectieve overleg met directeuren en de Centrale Medezeggenschaps Raad hierover hebben we aangegeven net wat meer ruimte in het financiële kader te zien dan aanvankelijk voorzien (onder meer doordat we dit jaar wat meer gegroeid zijn en dus wat meer collegegeldinkomsten hebben). De vraag is nu hoe we de gevoelde pijn wat kunnen verzachten. 

Een docent, ooit bij mij op bezoek, noemde een begroting de ‘stolling van je belangrijkste waarden’. Ik had de betreffende collega graag een blik op deze vergaderingen gegund. Terwijl de tafel bezaaid ligt met die typische begrotingsdocumenten, rijen getallen, rijkelijk voorzien van gekriebel als gevolg van de voorbereiding de avond ervoor, gaat het gesprek over hoe we ruimte kunnen houden voor extra’s. Daarbij denk ik aan de begeleiding van mensen die moeite hebben met het afstuderen, de begeleiding van de mbo’er, aan hoe we de klassenverkleining overeind kunnen houden, hoe we de professionalisering van onze mensen op peil houden. Het wordt net wat krapper allemaal. Maar de focus op wat we belangrijk vinden behouden we.

Woensdag 5 oktober: meer mannen voor de klas

We hebben in het (hoger) onderwijs niet te klagen over gebrek aan aandacht in de pers. Deze week 'scoorden we hoog'.  Het vraagstuk van studiesucces als gevolg van het SCP-rapport, een groot verhaal in NRC over taal en de media gingen massaal los rondom het vraagstuk 'Meer mannen voor de klas'. Op de feestelijke dag van de leraar. We discussiëren ervoor in het zogeheten hbo- discours. De heersende opvatting is: meer mannen en meer diversiteit voor de klas. Omdat diezelfde klas een uitdrukking is van die diversiteit. 

Een nobel en belangrijk met een tweetal 'maar-en'. De eerste is dat diversiteitcocktails iets onvermijdelijks hebben. Dat is geen uitdrukking van gebrek aan ambitie, maar uitdrukking van respect voor het feit dat mensen zelf hun toekomst mogen kiezen en dat doen vanuit hun eigen culturele bagage. Twee, ook principieel van aard: voor het goede pedagogisch-didactische klimaat moeten we niet afhankelijk willen zijn van de 'toevallige' diversiteitcocktail die op een opleiding afkomt. Als we willen dat het onderwijs meer de masculiene kant op gaat, dan moet elke docent, man of vrouw aangesproken worden op die verantwoordelijkheid.

Als we willen dat iedereen in de klas zich her- en erkend voelt door zijn of haar leraar, dan moet dat een opdracht zijn voor elke docent. Het kan niet zo zijn dat de mannelijke leerkracht 'chef jongens' is, of dat die allochtone collega over de allochtone leerlingen gaat. De kern van het vraagstuk is het juiste pedagogische vakmanschap, los van de 'toevallige' kenmerken van de pedagoog. Natuurlijk moeten er meer mannen voor de klas en mag de Pabo niet verder 'verwitten' (vandaar dat ik me enorm inspan om de mbo-toestroom naar de Pabo te herstellen), maar we moeten het gesprek ook voeren over de professionaliteit van de leraar, los van zijn of haar eigen achtergrond en identiteit. 

Geen regenboogvlag op 'neutrale' HR

In het essay ‘Samen leven in de moderne samenleving’ schets ik een ideaal van een school die 'waardenvol' is. Een school waar iedereen zich welkom voelt, waar elke cocktail passend is. Een school die diversiteit omarmt, op een gemeenschappelijke ondergrond van een aantal basale waarden. Of, zoals onze statuten het zeggen, waarin we geen onderscheid maken naar sekse, seksuele geaardheid, godsdienst of levensovertuiging, culturele achtergrond of huidkleur. Waarin we ruimte bieden en grenzen stellen. Waarin we het wederzijds respect bevorderen. Een school die ook blij is met traditionele studentenverenigingen, maar die wel duidelijk is dat daar geen ontgroeningen moeten plaatsvinden waarbij mensen vernederd of zelfs letterlijk beschadigd worden. Of waarbij gediscrimineerd wordt op sekse of etniciteit. 

Zou het bij zo'n school niet passend zijn om dan op 11 oktober, Coming Out Day, de regenboogvlag te hijsen? De beslissing om het niet te doen, roept een stevige discussie op naar aanleiding van een artikel hierover in ons blad Profielen. Met hier en daar een wat venijnige rand dat het niet hijsen van die vlag een negatief signaal zou zijn in de richting van homoseksuele studenten, of getuigt van weinig ruggengraat door niet te durven kiezen. 

Uit de kast

Wij zijn als hogeschool zeer terughoudend in andere uitingen dan onze eigen vlag.  Die vlag staat voor wat wij zijn en wat wij zijn, staat in onze statuten. Ik herhaal: wij maken geen onderscheid naar sekse, seksuele geaardheid, godsdienst of levensovertuiging, culturele achtergrond of huidkleur. 

In die hele positieve betekenis zijn we dus 'neutraal'. Het voeren van onze vlag is in die zin een uitdrukking van neutraliteit, maar niet in de betekenis van non-interventie, niet durven kiezen of niet ergens voor staan, maar in de betekenis dat iedereen die ergens een plek heeft in dat rijke diversiteitspectrum, zich bij ons thuis moet voelen. Het is een hele positieve keuze voor neutraliteit, als uitdrukking dat iedereen er bij hoort. Dat zit in ons dna. En dus moet iedereen zich vrij voelen binnen de school om uit de kast te komen. De kleuren van de regenboog maken onderdeel uit van het warme rood van onze vlag. 

Ik ga eens kijken of ik in mijn grote verzamelingen stropdassen er niet ergens één heb liggen die in de buurt komt van de regenboog. Kijk ik meteen of dat aanstaande dinsdag een beetje combineert met mijn roze hemd.

Over de auteur

Ron Bormans - Voorzitter College van Bestuur Hogeschool Rotterdam

Ron Bormans (1957, te Schinnen, Zuid-Limburg) mag zich verheugen in een lange periode van ontmoetingen in en met het hoger (beroeps)onderwijs. Tijdens zijn studies: Natuurkunde (propedeuse) in Eindhoven en Politicologie / Bestuurskunde in Nijmegen. Maar ook in zijn loopbaan. Hij werkte o.a. als plv. directeur HBO en directeur Studiefinanciering bij OCW. Daarnaast was hij consultant bij Capgemini. Op dit moment geeft hij leiding aan Hogeschool Rotterdam als bestuursvoorzitter, een functie die hij eerder bekleedde bij de HAN. Maar hij deed ook de HvA en Inholland aan en hield toezicht op onderwijsprogramma's als directeur NQA.

Elke twee weken is de nieuwe blog-post ook te volgen op Twitter via @ronbormans1.