Menu English

Ontmoeting 184 | Het gaat goed / niet goed met onze studenten

Gaat het goed of niet goed met de studenten van Hogeschool Rotterdam? In zijn blog duikt bestuursvoorzitter Ron Bormans in de cijfers van studiesucces.

Veel mensen hebben het moeilijk. Je ziet het in de statistieken, je merkt het om je heen. In een vluchtig gesprek in de gang van de hogeschool zei iemand het zo: “Het is gewoon raar, tegenwoordig”. In die combinatie van woorden ‘gewoon raar tegenwoordig’ zit een veelvoud van factoren die het leven voor veel mensen ingewikkeld maakt. Zorgwekkend is natuurlijk vooral het woordje ‘gewoon’. Heeft iets van berusting die, voor je het weet, een vorm van ontlading zoekt.

Corona prijkt natuurlijk hoog op dat lijstje van factoren. We kennen de studies die laten zien dat veel studenten zich somber voelen. Ik voel die somberheid in gesprekken met studenten. En die gemoedstoestand moet voor ons aanleiding zijn om alles uit de kast te halen de hogeschool open te houden. Weg van het denken dat wij wat gaan sluiten als corona opliert en wij uit ons hok komen als corona daar weer (voor even) in verdwijnt. Het uitgangspunt moet zijn: we zijn en blijven open en moeten nu nadenken wat dat betekent voor een eventuele nieuwe golf.

De ervaring van de afgelopen jaren laat gelukkig ook zien dat het met veel jonge mensen goed gaat. Dat staat niet in contrast met het wat sombere beeld dat heerst. Dat is een gevolg van het feit dat ‘de student’ niet bestaat. Mensen reageren verschillend op omstandigheden waarin zij terecht komen. Ik heb ook studenten gesproken die het heel goed gaat in deze tijd. Ik heb studenten gesproken die het heel plezierig vinden dat het onderwijs wat meer achter het scherm plaatsvindt. Door alleen over het sombere beeld te spreken, erkennen we deze vorm van diversiteit niet in ons denken.

Het is in dit verband ook goed om eens te kijken hoe onze studenten het nu doen, in termen van studiesucces. Ik weet het, inmiddels een beladen begrip – zeer ten onrechte – omdat het onderwijs uit zoveel meer bestaat dan het halen van een diploma. Dat is zo. Ik zelf heb nog elke dag plezier van een afgebroken studie. Maar ben ook blij met mijn diploma. En ook nu is dat diploma nog steeds heel belangrijk, vooral als we ernaar kijken vanuit emancipatoir perspectief. Zeker, het hoger onderwijs als zodanig, biedt mensen een toegang tot een mooie en betekenisvolle plek in de samenleving. Maar als je op de deur van die samenleving klopt, is toch nog heel vaak het eerste wat de portier vraagt: hebt u een diploma?

Generiek beeldstudiesucces is positief; maatregelen studiesucces leveren wat op

In algemene zin gaat het goed met voltijdstudenten. Sinds de uitbraak van corona zien we in ieder geval geen achteruitgang, maar zelfs een lichte verbetering. Als hogeschool mogen we tevreden  zijn dat het studiesucces de afgelopen jaren – ondanks corona – bijna terug is op het peil van acht jaar geleden. Toen daalde het aantal jonge mensen dat de opleiding met succes wisten af te sluiten stevig. Onderstaande afbeelding toont de langetermijnontwikkeling van het studiesucces van voltijd bachelorstudenten op een aantal belangrijke indicatoren. Door het studiesucces op verschillende momenten te meten, kunnen belangrijke ontwikkelingen inzichtelijk worden gemaakt en kan worden geduid hoe het komt dat we staan, waar we nu staan.

Allereerst het diplomarendement na vijf jaar studie, één van de vijf indicatoren waarin wij onderwijskwaliteit tot uitdrukking brengen. Acht jaar geleden (bij studenten van instroomcohort 2008) begon het diplomarendement te dalen. Dat kwam vooral doordat studenten in de hoofdfase van de studie vastliepen. Steeds meer studenten wisten het eindniveau niet te bereiken.

Op weg naar de finish beweegt het finishdoek bij de zwoegende fietser vandaan

Het was de tijd dat we veel aandacht hadden voor het eindniveau en onszelf de druk oplegden dat eindniveau te verhogen en beter te borgen. De samenleving sprak ons daar terecht op aan. Voor een student zou dat aan kunnen voelen als die zwoegende wielrenner die een berg beklimt en in het zicht van de finish ziet dat iemand dat doek hoger aan het plaatsen is.

Dat doek op dat hogere niveau hebben we laten staan. Maar we hebben toen wel studiesucces tot prioriteit verklaard om die trend te keren. Aanvankelijk waren dat maatregelen die te maken hadden met de inhoud van de opleiding en kenmerken van groepen studenten (vooropleiding, achtergrond) en cognitie (‘de content’). Gaandeweg is er meer inzet gekomen op maatregelen die ook ‘de context’ meenemen, zoals meer aandacht voor elke student, inzetten op inclusiviteit, pedagogiek en didactiek en individuele begeleiding. De succesvolle aanpak, zo leert de ervaring is een integrale: een opleiding met een duidelijk profiel, het curriculum, de didactiek en pedagogiek, de professionaliteit van onze mensen én onderwijskundig leiderschap geven tezamen de doorslag, zo leert de ervaring én de wetenschappelijke literatuur. We passen die les toe, maar hebben ook nog een weg te gaan. Het kan allemaal nog veel beter.

Corona als BSA-experiment 1

De oplossing voor het dalende studiesucces in de hoofdfase werd vaak gezocht in het verhogen van de bsa-norm; studenten van instroomcohort 2011 kregen hiermee te maken. Deze strengere norm, veelal niet ingebed in een evenwichtig onderwijskundig ontwerp van de opleiding, leidde echter vooral tot een hoge uitval onder eerstejaars. Dit bleef een knelpunt in het studiesucces, totdat corona uitbrak in het voorjaar van 2020. Door alle veranderingen die dat met zich meebracht – in de eerste plaats het plotseling omschakelen van fysiek naar online onderwijs – achtten we het niet langer verantwoord om een negatief bindend studieadvies te geven aan eerstejaars. Dit had direct gevolg voor de uitval; die zakte naar 24 procent en het jaar erop naar 23 procent. Studenten kregen de mogelijkheid om met vertraging door te gaan naar het tweede jaar en velen maakten daarvan gebruik. Spannend is natuurlijk hoe deze groep studenten zich door de opleiding heen gaat bewegen. Een spannend gegeven is ook dat toch nog altijd een kwart van de eerstejaars besluit om uit eigen vrije beweging niet door te gaan met de studie.

Kiezen blijft moeilijk

De groep eerstejaars studenten geeft als meest genoemde reden voor uitval dat hun interesses niet overkomen met de inhoud van de opleiding. Maar dat is vaak niet de enige reden, het is veelal een combinatie van redenen die te maken hebben met studiekeuze, de inhoud van de opleiding en binding. En uiteraard ook privéomstandigheden, zoals moeten werken naast de studie of mantelzorg. Zelfs voor corona was studiekeuze al een taai vraagstuk, en dat is alleen maar complexer geworden. In de coronatijd met online open dagen en proefstuderen is de studiekeuze niet gemakkelijker geworden. We weten dat de keuze gemaakt wordt vanuit de inhoud (dat lijkt me interessant), maar ook vanuit het gevoel (daar wil ik bij horen). We gaan de voorlichting de komende jaren – naast de inhoudelijke toelichting op wat je doet bij de opleiding – meer toespitsen op de beleving van het studeren bij HR. Het is evident en van groot belang dat daarbij wel het eerlijke verhaal wordt verteld.

De bsa nog een keer

Even terug naar studenten van instroomcohort 2011. De verhoging van de bsa-norm leidde tot méér uitval, maar niet zozeer tot een hoger aandeel studenten dat het eerste jaar nominaal doorkwam en binnen twee jaar de propedeuse haalde. Toch begon het diplomarendement wel langzaam op te klimmen uit het dal. Er was dus wel een effect merkbaar van de verhoging van de bsa-norm: studenten die een positief bsa kregen in het eerste jaar, wisten steeds vaker binnen vijf jaar een diploma te halen.

Vanaf instroomcohort 2015 zien we een sterke verbetering van het studiesucces in de P-fase; steeds meer studenten weten in het eerste jaar 60 punten te halen, in plaats van pas na twee jaar. In dat jaar begonnen drie opleidingen (Commerciële Economie, Ondernemerschap & Retail Management en Industrieel Product Ontwerpen) met een 60-punten bsa te werken, ook wel ‘nominaal is normaal’ genoemd op de Erasmus Universiteit. Dit alles ging gepaard met een complete onderwijsvernieuwing. Dit bleek te werken! De uitval bleef stabiel, maar er vond een verschuiving plaats. Studenten die in het oude regime twee jaar over de P deden, bleken het nu toch in één jaar te kunnen halen. Maar de verbetering komt niet geheel op het conto van deze drie opleidingen; ook bij andere opleidingen steeg het aandeel studenten, dat het eerste jaar nominaal doorkwam.

Dit alles leidde er niet toe dat méér studenten hun propedeuse haalden (de uitval in het eerste jaar bleef onverminderd hoog), maar wel dat méér studenten in het eerste jaar hun propedeuse haalden (in plaats van in het tweede jaar) en dus zonder vertraging aan de hoofdfase konden beginnen.

Tijdens corona is propedeuserendement na twee jaar voor het eerst sinds lange tijd behoorlijk gestegen 

Totdat corona uitbrak en het bsa wegviel bij studenten van cohort 2019. Een soort afgedwongen experiment, zoals corona werkt in bijna al onze levenselementen. De uitval daalde en meer studenten gingen met vertraging door naar het tweede jaar. Maar de groep, die wél 60 punten haalde, bleef stabiel op 37 procent. Ruim een derde van de studenten richt zich dus niet op het halen van 48 punten (de bsa norm bij de meeste opleidingen), maar op het halen van 60 punten. En die groep is in coronatijd niet kleiner geworden. Wat we ook zien, is dat het propedeuserendement na twee jaar voor het eerst sinds lange tijd behoorlijk is gestegen (naar 56 procent). Een deel van de vertragers, die vóór corona een negatief bsa gehad zou hebben, blijkt wel in staat om in twee jaar de propedeuse te halen. Dat is positief. We bieden nu meer mensen een kans en soms blijkt dat ze de achterstand inhalen.

Kansen op succes ongelijk verdeeld

Bij de teruggang van het studiesucces vanaf cohort 2008 is het belangrijk om te benoemen dat deze terugval niet bij alle studentgroepen evenredig optrad. Er waren grote verschillen tussen de twee grootste groepen voltijd bachelorstudenten;  namelijk studenten met een havo vooropleiding (52% van de eerstejaars voltijd bachelor) en studenten met een mbo vooropleiding (28%).

Oorspronkelijk haalden meer mbo’ers (42%) dan havisten (38%) binnen vijf jaar hun diploma. Maar daar begon acht jaar geleden verandering in te komen. Bij beide groepen daalde het diplomarendement, maar bij mbo’ers ging dat harder én ging de daling langer door. Het laagste punt was vijf jaar later bereikt (instroomcohort 2013). Van dat cohort had 32% na vijf jaar een diploma; een daling van 10 procentpunt én bovendien lager dan de laagste waarde van havisten (33% bij instroomcohort 2011).

De afgelopen jaren zagen we ook dat de kansen op succes verschillend zijn als we het onderscheid man – vrouw maken en/of mensen met een migratieachtergrond of niet. Privacywetgeving belet ons dit op detailniveau te monitoren, maar die verschillen zijn zeker niet weg.

De mbo’er en de havist doen het bij ons even goed

Sinds drie jaar klimt het diplomarendement (na vijf jaar studie) ook bij mbo’ers op en inmiddels komen beide groepen weer even hoog uit. Ook het aandeel studenten, dat in het eerste jaar 60 EC haalt, is op dit moment bij havisten en mbo’ers even hoog.

 

Onze aandacht voor de MBO’er werd deels ingegeven door het gegeven dat veel emancipatoire routes in het onderwijs via de beroepskolom verlopen. Dat resulteerde in specifieke aandacht voor mbo’ers; voor de inhoudelijke aansluiting mbo-hbo, maar ook voor de manier waarop een mbo’er leert. Overigens kwam deze aandacht niet alleen vanuit het hbo; ook op het mbo kwam er meer oog voor de grote groep mbo 4-studenten die wil doorstuderen. Zodoende werd het keuzedeel ‘studeren in het hbo’ ontwikkeld. Veel van deze beleidsmaatregelen waren gericht op de content, zoals eerder genoemd.

Dit alles wierp zijn vruchten af, zo blijkt uit de cijfers. Tegelijk met de geleidelijke verbetering van het studiesucces, ontstond in de hogeschool ook een andere kijk op het onderwijsbeleid. Langzaam maar zeker bewoog de aanpak van de hogeschool van een content-gerichte benadering naar een meer holistische aanpak, die ook gericht is op de context.

Steeds meer dringt het besef door dat de student als persoon en diens voorgeschiedenis slechts voor een deel het studiesucces bepaalt. En dat juist de manier waarop wij ons tot de student verhouden veel verschil kan maken. Wij hebben hoge verwachtingen van de student, maar dan mag de student ook hoge verwachtingen hebben van ons. We richten ons daarbij niet sterk op bepaalde groepen studenten maar juist op het individu; iedere student dient in zijn/haar kracht gezet te worden en ondersteund te worden om tot optimale leerprestaties te komen. Aandacht voor de inhoud gaat meer en meer gepaard met aandacht voor de pedagogiek.

Studiesucces in verschillende sectoren

De verbetering van het studiesucces treedt breed in de hogeschool op en in absolute zin is het studiesucces bijna terug op het niveau van vóór de daling van instroomcohort 2008. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat in alle sectoren de afgelopen jaren stappen zijn gezet; bij alle sectoren is het huidige diplomarendement hoger dan vier jaar geleden. Het diplomarendement bij Gezondheidszorg en Kunst ligt zelfs boven onze streefwaarde (ankerpunt) van 50 procent. Andere sectoren zitten daar nog niet op, maar vooral in de sector Onderwijs zijn de laatste jaren grote stappen gemaakt. Voor de goede orde en ter relativering van de wat laag ogende getallen, ook na 5 jaar studeren er nog veel studenten af en sommige studenten stapten over naar een andere opleiding en haalden daar een diploma.

Op sommige plekken toch specifieke aandacht nodig

In deze periode is het studiesucces gemiddeld genomen dus verbeterd, maar ook onder dit macro-getal gaat een veelvormige werkelijkheid schuil: van studenten die versnellen tot studenten voor wie corona negatieve impact heeft gehad; op zowel hun studievoortgang en – daarmee samenhangend – hun gemoedstoestand. Onder het hogeschoolbrede beeld moeten we scherp blijven letten op signalen dat zaken niet goed gaan.

Deeltijd bachelor

Als we het studiesucces van voltijd en deeltijd bachelorstudenten onder elkaar zetten – zie de infographic hieronder – dan stemmen de recente ontwikkelingen in de afgelopen twee jaar (sinds uitbraak corona) bij deeltijd studenten niet positief:

  • In de afgelopen twee jaar is het aandeel studenten dat in het eerste jaar 60 EC haalt, bij deeltijd sterk afgenomen, terwijl het bij voltijd stabiel bleef.
  • De uitval onder eerstejaars is niet gedaald in de afgelopen twee jaar, bij voltijd wel. De invloed van het niet toepassen van het bsa speelt bij voltijd studenten een veel grotere rol, omdat bij hen het percentage studenten, dat vóór corona een negatief bsa kreeg, veel hoger is dan bij deeltijd. Daardoor is bij deeltijd het effect van het niet toepassen van het bsa veel kleiner.
  • Het tweejaars propedeuserendement daalde, terwijl dit bij voltijd juist steeg.
  • Het vijfjaars diplomarendement van deeltijders nam vorig jaar, na het eerste ‘coronajaar’, sterk toe (+10 procentpunt). Bij voltijd was deze stijging minder sterk. Als reden noemden we toen dat deeltijdstudenten de waarde van een diploma – zeker in coronatijd – meer inzien én wij vanuit HR steeds meer inzetten op begeleiding.
  • Deze stijging zette afgelopen jaar helaas niet door. Het vijfjaars rendement van deeltijders is weliswaar hoger dan vóór corona, maar wel lager dan het jaar ervoor. Bij voltijd zet de lichte stijgende trend juist wel door.

 

Mannen bij voltijd Ad’s

Het diplomarendement van voltijd Ad-studenten vertoont al langere tijd een neerwaartse trend. Die werd deels veroorzaakt door een oplopende uitval in het eerste jaar. Na een goede start van het Ad-onderwijs in 2011, begon het studiesucces na enkele jaren steeds meer dezelfde problematiek te kennen als het bacheloronderwijs; hoge uitval in het eerste jaar en steeds meer langstudeerders.

Deels zien we dat we die trend weten te keren, het tweejaars diplomarendement is gestegen, de eerstejaars uitval is – door niet toepassen bsa – een stuk lager én het aandeel studenten dat in het eerste jaar 60 punten haalt is gestegen.

Dat is positief nieuws. Maar, beter kijkend, zien we dat het succes niet gelijk verdeeld is: het zijn de vrouwen die deze kering van de trend teweegbrengen. Bij mannen is geen verbetering opgetreden. Dat maakt dat het – toch al grote – gat tussen het studiesucces van mannen en vrouwen alleen maar groter is geworden.

Dit man/vrouw-verschil is alom in het onderwijs aanwezig en Hogeschool Rotterdam is hierop geen uitzondering. Maar bij voltijd bacheloronderwijs zagen we bij zowel mannen als vrouwen een positieve ontwikkeling. Het feit dat dit bij mannelijke voltijd Ad-studenten niet het geval is, is reden tot zorg.

Dit wordt duidelijk uit onderstaande afbeelding. Slechts 13,7 procent van de mannen bij voltijd Ad’s (instroomcohort 2020) haalde vorig jaar de 60 punten. Het verschil met vrouwen (34,1 procent) is groot. Het man/vrouw-verschil is ook beduidend groter dan bij deeltijd Ad en bacheloronderwijs. Ook in absolute zin blijft het percentage van mannen bij voltijd Ad’s (13,7 procent) sterk achter bij mannen bij deeltijd Ad’s (31,5 procent) en mannen bij bacheloropleidingen (voltijd 31,2 procent en deeltijd 32,7 procent).

Laten we ook nog de vooropleiding erbij halen. Bij Ad’s studeren procentueel veel meer mbo’ers dan bij bacheloropleidingen. In het bacheloronderwijs zien we dat het man/vrouw-verschil veel groter is bij havisten dan bij mbo’ers. Dat zien we in de rechterhelft van het plaatje.

Daarvoor zijn verschillende redenen te benoemen; zoals dat mbo’ers ouder zijn als ze in het hbo starten en gerichter een opleidingskeuze maken (dat hebben ze op het mbo na het vmbo ook al eens gedaan).

Maar bij mbo’ers aan voltijd Ad’s gaat die vlieger niet op. Het man/vrouw-verschil in studiesucces is bij mbo’ers aan voltijd Ad’s gewoonweg te groot.

De vraag die we ons indringend gaan stellen is waarom mannen bij voltijd Ad’s minder succesvol het eerste jaar doorkomen dan mannen bij deeltijd Ad’s en bacheloropleidingen. Wat maakt dat de combinatie van hun manier van leren en onze manier van lesgeven bij velen niet matcht? Prioriteit nummer een.

 

Social Work

De cijfers bij Social Work laten – met name onder eerstejaars – in het afgelopen jaar een zorgwekkend beeld zien. De uitval is toegenomen en veel minder studenten studeerden nominaal (60 EC). Eerder gaf ik al aan dat de neiging bestaat om een verandering in coronatijd ook toe te schrijven aan studenten. We weten dat sommige Social Work-studenten juist voor deze opleiding kiezen, omdat het raakvlakken vertoont met hun persoonlijke omstandigheden. Dat maakt studeren in coronatijd mogelijk moeilijk voor hen. Dat is echter een aanname, die we gaan toetsen door met studenten indringend in gesprek te gaan. Wat ook zo zou kunnen zijn, als je het verhaal achter de cijfers kent, is de identiteitsontwikkeling die de opleiding Social Work enkele jaren geleden heeft ingezet en die nog volop gaande is. Er is kritisch naar de opleiding gekeken en dat heeft geleid tot veranderingen in de vorm en inhoud van de opleiding. Voor studenten blijkt dat het eerstejaars programma een stuk pittiger is geworden. Gecombineerd met de spreekwoordelijke stok achter de deur van het bsa, wat is weggevallen, zien we dit terug in een daling van het aantal behaalde studiepunten.

De opleiding trekt zich de terugval in het studiesucces in het eerste jaar zeer aan. Er is een onderwijsontwikkelplan gemaakt. De eerste onderwijsverbeteringen zijn reeds doorgevoerd en andere verbeteringen worden de komende jaren geïmplementeerd. Deze onderwijsverbeteringen mogen uiteraard niet ten koste gaan van de studievoortgang. Sterker nog, ze moeten succesvol studeren zoveel mogelijk stimuleren.

Cijfers doen er toe

Zowel de collega’s die werken bij het deeltijdonderwijs, de Ad-opleidingen en Sociaal Work nemen de cijfers zeer serieus en gaan aan de slag om te analyseren wat precies speelt en wat hen te doen staat. Ik zeg dat nog eens met een knipoog naar de criticasters van het werken met cijfers. Cijfers alleen creëren een kille wereld. Een wereld zonder cijfers is onvoldoende alert om de goede dingen te doen. Cijfers indiceren iets en zetten een verandering in gang. Neem bijvoorbeeld onze collega’s bij Social Work. Zij zetten zich schrap om de problematiek aan te pakken. Misschien gaan we nu teveel in de details, maar voor de fijnproevers toch even wat dat betekent. Waar gaan de collega’s dan mee aan de slag?

  1. Kwaliteit & complexiteit van de toetsen: op dit moment leidt de veelheid en complexiteit in de toetsen tot een hoge werkdruk bij zowel studenten als docenten. Het gaat hier enerzijds om de kwaliteit en complexiteit van de toetsing, en anderzijds om de aansluiting van de vorm en inhoud van de lesstof op de toetsing. Eerste jaars studenten bevinden zich nog in de fase van het leren leren op het hbo. Het is dan belangrijk om te kijken of de toets (inhoud en vraagstelling) daarop aansluiten. Daarnaast weten we dat wanneer de lesstof als te complex wordt ervaren dat dit de inzet en motivatie van studenten negatief beïnvloed wat direct gelinkt is aan hun academische prestatie.  Tenslotte is het belangrijk om aandacht te besteden aan de (meta) cognitieve vaardigheden van studenten aangezien die gelinkt zijn aan studiesucces. In een opleiding met veel mbo’ers moet hier veel aandacht naar uitgaan.
  2. Verdeling in deskundigheid van docenten: Bij Social Work valt op dat er in het eerste jaar gemiddeld genomen veel docenten zijn met doceerervaring van minder dan vijf jaar. Deze junior-docenten worden extra uitgedaagd in hun pedagogische en didactische vaardigheid door onder andere de kwetsbaarheid van bepaalde groepen eerstejaars studenten. Dit kan opgelost worden door meer ervaren docenten op strategische posities neer te zetten binnen de opleiding en dan vooral in het eerste jaar. Deze docenten fungeren dan als rolmodel en sparringpartner voor de jongere, minder ervaren docenten.
  3. Onderwijsvisie van docenten: het is belangrijk het team één onderwijsvisie heeft, waarbij het principe van collective teacher efficacy centraal staat. Dit betekent dat docenten erin geloven dat hun gezamenlijke aanpak de leeruitkomsten van studenten positief kan beïnvloeden. Deze visie moet dan ook vertaald zijn in alle onderwijs gerelateerde activiteiten die de opleiding en het team ondernemen. Het doorleven van de onderwijsvisie en dit ook vertalen naar de betekenis voor de rol van de docent, is een van de onderdelen van het team ontwikkeltraject dat eind deze maand van start gaat. 

Met dank aan de collega’s die de analyses gemaakt hebben, met name collega Maaike Bajwa voor de kwantitatieve analyses en Jean-Marie Molina voor haar waardevolle toevoegingen over het onderwijsbeleid.

Over de auteur

Ron Bormans - voorzitter College van Bestuur Hogeschool Rotterdam

Ron Bormans (1957, te Schinnen, Zuid-Limburg) mag zich verheugen in een lange periode van ontmoetingen in en met het hoger (beroeps)onderwijs. Tijdens zijn studies: Natuurkunde (propedeuse) in Eindhoven en Politicologie / Bestuurskunde in Nijmegen. Maar ook in zijn loopbaan. Hij werkte o.a. als plv. directeur HBO en directeur Studiefinanciering bij OCW. Daarnaast was hij consultant bij Capgemini. Op dit moment geeft hij leiding aan Hogeschool Rotterdam als bestuursvoorzitter, een functie die hij eerder bekleedde bij de HAN. Maar hij deed ook de HvA en Inholland aan en hield toezicht op onderwijsprogramma's als directeur NQA.

Elke twee weken is de nieuwe blog-post ook te volgen op Twitter via @ronbormans1.