Menu English

Ontmoeting 164 | Dartele koeien, het verlangen naar de wei

Als het er niet meer is, dan zie je het pas. Zoals het gesprek bij het koffieapparaat. Dat is veel méér dan even gezellig. Het kan ook het moment zijn dat een docent een lastige situatie had in de klas, wat dan aan hem of haar af te lezen is en dat er dan een gesprekje plaatsvindt omdat de collega dat ook meegemaakt heeft.

Kalibreren, zo kun je het noemen, maar dan lijkt het meteen op een agenda-onderwerp van een formeel gesprek. Een van onze directeuren noemde deze gesprekken als voorbeeld van de verarming van het werk, niet alleen in sociaal opzicht, maar ook professioneel. Een bekend voorbeeld is natuurlijk ook de 5 minuten na afloop van de les, waarin die ene leerling bij het weglopen nog even die ene vraag stelt, die de docent in staat stelt hem of haar iets beter op weg te helpen. Het tussendoortje als het informele cement van het onderwijs.

In mijn rol is dat ook het gesprek op de gang. Pre-corona maakte ik vaak gewoon een rondje door de hogeschool en zag en hoorde evenveel als de statistieken me leerden. Die ervaringen leerden mij het verhaal achter de statistieken die beleidsstukken sieren, te duiden. Of ze kwamen al meanderend uit bij een thema of inzicht van iemand dat dan in je hoofd blijft hangen. Zo had ik daar nog niet naar gekeken. Het werkt ook andersom: het geeft de kans om uit te leggen waarom we de dingen doen zoals we ze doen. Het tussendoortje als de warme flank van de formele communicatie. Ze zijn er overigens ook ín coronatijd. Maar we moeten beter ons best doen ze te vinden.

Dinsdag 12 januari, 10.00 uur – 10.30 uur, in gesprek met CMI-collega’s: de zwaartekracht

“Ik zie toch liever onderzoek naar de zwaartekracht dan al die diffuse informatie over hoe je onderwijs ontwerpt.” De hoofddocent Informatica aan het woord, in een gesprek waar ook andere hoofddocenten en onderwijsmanagers van ons Instituut Communicatie, Media en Informatietechnologie (CMI) aan deelnemen. Onder leiding van hun directeur Heleen Elferink denken zij na – in mijn ogen heel consciëntieus – over wat we leren van hoe we het nu gedwongen moeten doen, maar ook over wat we nadrukkelijk missen. Ze zoeken de vorm van blended learning, voorbij de noodoplossing waartoe we nu veelal ‘veroordeeld’ zijn.

Ik voel onmiddellijk met de collega mee. Ooit voorbestemd fysicus te worden – maar na mijn propedeuse een andere afslag genomen – begrijp ik de zekerheid die aan exacte wetenschap ontleend kan worden maar al te goed, ook al is zelfs die zekerheid schijn. Ik begrijp ook het verlangen die zekere grondslag te hebben. De zoektocht daarnaar én de lastige balans, zie je ook terug in de onderbouwing van het landelijke coronabeleid.

Er is heel veel evidentie, zo stellen we vast, wat werkt in het onderwijs en wat werkt niet. Er is ook heel veel onderzoek gedaan naar wat werkt in welke omstandigheden. Maar dat heeft niet de stelligheid (en de esthetische eenvoud) van, laten we zeggen, de wetten van Newton. Maar er is veel meer dan we nu feitelijk gebruiken in het onderwijs en dus staan we te veel de particuliere percepties toe of de in wetenschappelijke nevelen gehulde, modern ogende ‘doctrines’.

Er is zo weinig dat we moeten durven leunen op die particuliere percepties en vooral ook ervaring van onze professionals, er is zo veel dat we hen mogen vragen daar indringend kennis van te nemen.

Dartele koeien in het voorjaar

Toevallig hadden de directeur en ik elkaar eerder die week gesproken, de dag voor het gesprek dat letterlijk onder het kopje ‘bijpraten’ in onze agenda’s stond. Vooruitkijkend op het gesprek van morgen bleef ons gesprek hangen bij hoe we zouden moeten kijken naar het maatschappelijke klimaat waarin we – voorbij corona – ons onderwijs gaan aanbieden. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat we ons onderwijs moeten aanbieden in een context waarin de hogeschool meer dan ooit moet concurreren met andere verlokkingen. Corona maakt de wereld klein, post-corona opent de wereld, waarbij het beeld van de vrolijk springende koeien in het voorjaar zich opdringt: er op uit, met vrolijkheid, uitbundigheid.

De hogeschool zal dan moeten concurreren met het verlangen naar het festival, de vrienden, de hangplek, nieuwe vrienden, werken, de wereldreis. Hetgeen waar we allemaal intens naar verlangen: vrijheid en de opgekropte drang daarnaar. Maar vooral de vorm die de jeugd daar aan wil geven, moet een belangrijk gegeven zijn bij het ontwerp van ons onderwijs en vraagt om extra aandacht bij hoe we er in gaan slagen in verbinding te zijn met onze studenten.

Dinsdag 12 januari, 13.00 uur – 14.00 uur, bijpraten met oud voorzitter CMR: feedback

Het is dus niet dat de bijpraatmomenten in coronatijd er niet meer zijn. Het is veeleer dat je de spontane momenten moet opzoeken, moet organiseren. Dat zegt genoeg. Dus koester ik de agendaloze bijpraat momenten, uitnodigingen om ‘gewoon eens te praten’, het nieuwe contact. Of het afscheidsgesprekje, zoals met Kevin Leentfaar, student Technische Bedrijfskunde, dat daar ook een voorbeeld van is. Kevin is voorzitter geweest van de Centrale Medezeggenschaps Raad, maar stopt nu omdat hij zijn studie wil afronden.

Heeft ie goed gedaan. Je moet uitkijken als vertegenwoordiger van de zeggenschap een opvatting te formuleren over de medezeggenschap, maar ik vind dat hij dat heel goed gedaan heeft, in een stijl die ik kritisch/constructief zou noemen, met veel aandacht voor de kwaliteit van het proces. Ik hoop dat hij meer studenten geïnspireerd heeft die rol op te pakken. Onze gesprekken hebben iets ongerichts, maar eindigen vaak in wederzijdse feedback. Hij houdt mij vaak de spiegel voor wat betreft het effect dat mijn stijl van spreken kan hebben, zeker op studenten. Hij kondigt aan dat hij zijn feedback eens uitgebreid op papier gaat zetten. Ben benieuwd.

Dinsdag 19 januari, 10.30 uur – 11.30 uur, bijpraten met voorzitter RvT: winst bij realisatie

Ook zo’n moment dat vaak eindigt in een onverwacht thema. Dit informele overleg gebruiken we om de agenda voor te bereiden van het overleg, we delen zaken waarvan ik vind dat de Raad van Toezicht moet weten dat het speelt, maar het gesprek vindt altijd ook een thema waarvan we van tevoren niet wisten dat we het erover moesten hebben. Coert Beerman is voorzitter van onze Raad van Toezicht. Hij komt uit een heel ander deel van onze samenleving, de bankenwereld, en spreekt daarom met terughoudendheid over (hoger) onderwijs, maar kiest daarbij niet de veilige weg van de afzijdigheid.

We komen te spreken over de positie van jonge mensen, van studenten in het hier en nu. Zij betalen een prijs, een relatief hoge prijs. “Moeten we niet eens met zijn allen doordenken ons verlies te nemen?”, vraagt hij zich af. Het bankiersjargon getransporteerd naar de wereld van het hoger onderwijs. In die wereld zou je ‘het verlies nemen’ een voorzichtigheidsprincipe noemen. Verlies neem je zodra dat te voorzien is, winst pas bij realisatie.

Geef jonge mensen een jaar van hun jeugd terug

Geen gekke metafoor eigenlijk, zij het dat we de afgelopen periode niet eenzijdig mogen zien als verlies. Integendeel, studenten leren, boeken voortgang en velen studeren af. Maar wat wel een mooi maatschappelijk gebaar zou zijn, is dat we met zijn allen zouden zeggen: alle jonge mensen tot een bepaalde leeftijd behouden hun rechten in termen van studiefinanciering, collegegeld of lesgeld, behouden hun rechten om te studeren en alles wat daarbij hoort, in de ordegrootte van een jaar. We administreren dat jaar ook niet, in termen van studievertraging of zitten blijven of wat dan ook.

We geven onze jeugd een jaar van hun jeugd terug. En we oogsten de winst bij realisatie: alles wat ze in dat jaar doen aan studie of wat dan ook is positief, nemen ze mee, waarderen we. Ik weet het, het kost geld, maar wat een mooi loyaliteitsgebaar zou dat niet zijn naar onze jeugd, waarvan we weten dat deze jeugd ook onze toekomst zal zijn. Nu verlies nemen, winst bij realisatie, in zijn maatschappelijke gedaante niet een voorzichtigheidsprincipe, maar een loyaliteitsverklaring tussen generaties.

Woensdag 20 januari, 11.00 uur – 11.45 uur, in gesprek met collega’s: leg het uit

Op veel plekken binnen onze hogeschool denken collega’s na over hoe het onderwijs er in september en verder uit gaat zien. Zo ook de collega’s van ons Instituut Engineering en Applied Science (EAS). De directeur, Mirjam van den Bosch, heeft me uitgenodigd aan het gesprek deel te nemen.

Opbrengst voor mij: harder werken om uit te leggen waarom we de dingen doen zoals we doen. Ik denk vaak dat we (het bestuur van de hogeschool) ons best doen om duidelijk te maken waarom we de dingen doen zoals we ze doen. Maar wat blijkt is dat niet alles ook zo het laboratorium of de klas binnen komt. We zoomen (onder andere) in op de bij ons actuele thematiek van de verhouding tussen de examencommissie en het onderwijs.

Bij ons – maar het zou zo maar eens kunnen zijn dat dat voor meer instellingen geldt – zijn de implicaties van de wettelijke verzelfstandiging van de examencommissies nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Dat is niet zo vreemd, want de stap van die verzelfstandiging zou je kunnen zien als een indringende breuk in de governance van hogescholen (ik veronderstel ook bij universiteiten, maar die zijn meer gewend aan dualiteiten in hun governance). We gaan namelijk van een organisatie met een eenduidige hiërarchie (het verzorgen van het onderwijs en het borgen van het niveau in principe in één hand), naar een organisatie met een soort duale structuur (het borgen van het onderwijs kent een eigenstandige organisatie, die los staat van het verzorgen van het onderwijs). Dat is een vrij fundamentele verandering, die rekening te houden heeft met het cultureel na-ijlen van ‘alles in één hand’.

Zorgen en borgen

We zien dat nu terug in het opnieuw doordenken van onze toetscommissies. De meest opleidingen kennen van oudsher commissies waarin ze de experts samenbrengen op het gebied van het toetsontwerp en de examencommissies leunden vaak op diezelfde expertise. We zijn dat aan het scheiden, omdat dat noodzakelijk is in het licht van die wettelijk verankerde duale structuur, maar dat gaat niet overal vanzelf. Zorgen en borgen netjes uit elkaar halen, is absoluut noodzakelijk, maar is een veel indringender proces dan we veronderstellen.

Ik praat erover met de collega’s van EAS. Ons gesprek springt een beetje heen en weer maar zet zich nu hier op vast. “Ik denk dat het zou helpen als we meer met elkaar in gesprek zijn over wat de achterliggende motieven van bepaalde keuzes zijn”, hoor ik een collega zeggen. Misschien veronderstel ik te snel dat dat wel helder is.

Voordat corona ons in haar greep had, eindigde mijn dag altijd met een korte wandeling van mijn kamer naar mijn auto. Je groet collega’s, vraagt hoe het gaat met… , zwaait op afstand en wordt aangesproken door deze of gene. Stukje rijden, nieuws luisteren. Zo bouw je de brug tussen werken en thuis zijn. Nu zet ik mijn laptop uit, knip de bureaulamp uit en ga naar beneden.