De gefuseerde instellingen werden verdeeld over vier faculteiten.
- De Faculteit Educatieve Opleidingen bestond uit de voormalige pabo’s in Rotterdam en Dordrecht, de Lerarenopleiding Zuid-West Nederland te Delft, de Nutsacademie en de deeltijdlerarenopleidingen in Rotterdam en Zeeland.
- De Faculteit Beeldende Kunst en Architectuur werd gevormd door de Academie van Beeldende Kunsten en de Academie van Bouwkunst.
- De Polytechnische Faculteit omvatte de hts in Dordrecht en twee laboratoriumopleidingen in Rotterdam en Delft, de Academie Nautisch Onderwijs en de Hogere School voor Scheepswerktuigkundigen.
- De Faculteit Welzijn, Arbeidsverhoudingen en Gezondheidszorg bestond uit de Sociale Academie, de hbo-Jeugdwelzijnswerk, de hbo-Verpleegkunde, de Academie voor Fysiotherapie en de Opleiding voor Logopedie.
De doelstellingen en uitgangspunten van de nieuwe hogeschool waren ambitieus. Het instituut wilde een maatschappelijk erkende positie verwerven in de regio’s Rotterdam, Dordrecht en Delft.
Toen de hogeschool ontstond, waren de opleidingen verspreid over 27 locaties in Rotterdam, Delft en Zeeland. Zelfs in Eindhoven, Arnhem en Middelburg had de hogeschool lesplaatsen. Het in stand houden van alle locaties was te duur. Het aantal vestigingen moest worden teruggebracht. Al in de eerste huisvestingsplannen werd als ideaal geschetst dat de hogeschool zich zou concentreren op locatie aan de Rotterdamse Oost-West metrolijn, zodat de gebouwen gemakkelijk bereikbaar zouden zijn. De locaties waarop de hogeschool zich richtte, waren het Unilevergebouw aan het Museumplein, de Blaak en de Overblaak, de Wijnhaven en het Academieplein.
De resultaten waren in het begin niet bemoedigend. Een groot aantal studenten verliet de opleiding zonder diploma en vaak in een te late fase. Vergeleken met landelijke ontwikkelingen, raakte de hogeschool in de eerste vijf jaar van haar bestaan marktaandeel kwijt.
Rotterdam als inspiratiebron
Veel moeilijkheden waar Hogeschool Rotterdam gedurende de eerste jaren van haar bestaan mee kampte, resulteerden in een andere koers. De faculteiten verdwenen en hiervoor in de plaats kwamen de clusters van opleidingen, die direct werden aangestuurd door het College van Bestuur. Het algemeen bestuur zou worden omgevormd tot een Raad van Toezicht, terwijl het bevoegd gezag en daarmee de eindverantwoordelijkheid in handen zou komen van het College van Bestuur. Jasper Tuytel werd in februari 1996 benoemd tot voorzitter van het college.
Hogeschool Rotterdam veranderde in die periode van een tamelijk kleurloze en introverte instelling tot een maatschappelijk betrokken hogeschool met een eigen kijk op onderwijs. Een van de fundamenten voor de metamorfose van de hogeschool was een gezonde financiële structuur. Nadat die op orde was, kon het onderwijs worden uitgewerkt.
Een van de erfenissen waar de hogeschool mee kampte, was een gebrek aan identiteit en herkenbaarheid. Wilde de hogeschool haar positie versterken, dan moest zij een eigen gezicht krijgen. Een belangrijke stap was de nota ‘Denken en doen’ uit 1999, de nota was de voorloper van het Rotterdams Onderwijsmodel. Het uitgangspunt was de keuze voor de stad Rotterdam. Dat gold allereerst voor de fysieke locatie. Met uitzondering van de pabo Dordrecht werden alle locaties buiten de stad afgestoten. Het woord omstreken werd uit de naam geschrapt. De hogeschool ging verder als Hogeschool Rotterdam.
De stad Rotterdam werd ook bepalend voor de inhoud van het onderwijs. De stad kende een aantal problemen. Het reservoir waaruit de hogeschool putte, de bevolking van de stad, had van oudsher een laag opleidingsniveau, het laagste van de vier grote steden. Een kwestie die daarmee samenhangt, is de groei van kansarme bevolkingsgroepen in Rotterdam, vooral die van niet-westerse allochtone groepen.
Tegenover een laag opgeleide beroepsbevolking stond een hoogwaardige kenniseconomie. Veel hoogopgeleide Rotterdammers verlieten de stad voor een plaats in de omgeving. Het gevolg was dat zelfs in tijden van laagconjuctuur er sectoren waren in Rotterdam die moeite hadden met het vervullen van hun hoogwaardige vacatures. Dit tekort op de arbeidsmarkt zou in de toekomst alleen maar groter worden. De sociale cohesie in de stad was zwak. Rotterdam kende een relatief grote instroom van kansarme bevolkingsgroepen. Dit gaf culturele, maatschappelijke en sociale spanningen in bepaalde wijken van de stad.
Hogeschool Rotterdam maakte het tot haar ambitie een bijdrage te leveren aan het oplossen van dergelijke knelpunten en bij te dragen aan de omvorming van Rotterdam tot een aantrekkelijke stad. Speerpunten uit het beleidsprogramma van de gemeente Rotterdam moesten ook voor de hogeschool richtinggevend zijn.
Fusie met de HES
Een ontwikkeling die mede bepalend was voor de toekomst van Hogeschool Rotterdam, was het samengaan met de Hogeschool voor Economische Studies (HES). De HES ontstond in 1966 als eerste school in Nederland voor Hoger Economisch en Administratief Onderwijs (HEAO). De school werd opgericht door het Rotterdamse bedrijfsleven. De school begon met 23 studenten en enkele parttimedocenten en was gevestigd in een paar lokalen van Brandaris in Rotterdam Schiebroek. Gedurende de jaren tachtig vertoonde de HES een enorme groei, het aantal studenten steeg in die tijd van ongeveer duizend naar bijna vierduizend. De groei van het aantal studenten stagneerde na 1993. Er werden maatregelen genomen om de HES weer aantrekkelijk te maken. Met ingang van 1997-1998 bood de HES alle eerstejaars voltijdstudenten een baangarantie aan, wat haar positie verder verstevigde.
Aanvankelijk leek de HES met de maatregelen op de goede weg, maar nadat de belemmeringen voor meer concurrentie door de overheid werden weggenomen, ging het bergafwaarts. Het drong tot de hogeschool door dat de levensvatbaarheid van de HES als monosectorale instelling op de lange termijn niet meer was te garanderen. In 2002 sloot de HES zich aan bij Hogeschool Rotterdam. De merknaam HES bleef bestaan, met de gekozen constructie werd recht gedaan aan de eigenheid en zelfstandigheid van de HES.
De fusie met de HES luidde een periode in waarin vorm, inhoud en organisatie van onderwijs en maatschappelijke betrokkenheid, met de stad Rotterdam als inspiratiebron, werden geïntegreerd tot een geheel: het Rotterdam Onderwijs Model. Hogeschool Rotterdam wilde zich hiermee onderscheiden van andere hogescholen door het onderwijs middenin en ten dienste van de – Rotterdamse – samenleving te plaatsen.
Verbinding met Rotterdam
Hogeschool Rotterdam maakte de keuze om zich te verbinden aan de stad en de regio. De samenleving stond in die tijd niet stil en ook de stad niet. Steeds meer jongeren wisten de weg naar Hogeschool Rotterdam te vinden. Dat waren ook vaker kinderen van allochtone ouders, de eersten uit hun familie die gingen studeren. Dat vroeg om een andere aanpak, want deze nieuwe generatie studenten was van huis uit minder goed voorbereid op zelfstandig studeren. Daarom presenteerde Hogeschool Rotterdam een nieuw en aangescherpt beleid. Onder het motto ‘Overtref Jezelf’ wilde de hogeschool alle jongeren uitdagen tijdens hun studie het maximale uit zichzelf te halen, ook de groep met minder kansen. Het project ‘Studiesucces voor iedereen’ en prikkelend onderwijs aan de hand van het Rotterdams Onderwijs Model moest deze ambitie gestalte geven. Daarnaast kreeg de rol van de hogeschool als kennisinstelling van en voor de regio een nadrukkelijker plaats. De clusters werden daarom ondergebracht in elf instituten, waarin onderwijs, onderzoek en contractonderwijs beter met elkaar moesten worden verbonden. Hoewel de instituten een zekere vrijheid kregen om hun vleugels uit te slaan, bouwde de hogeschool een aantal waarborgen in die moesten verhinderen dat de eenheid van het beleid werd aangetast. De diensten bleven centraal, zodat versnippering van energie en stagnatie van informatiestromen werden voorkomen.
FOCUS
In september 2012 trad Ron Bormans aan als voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool Rotterdam. Zijn kennismaking met de organisatie en zijn observaties daarbij vormden aanleiding voor een grondige analyse van de staat waarin de hogeschool verkeerde. De belangrijkste conclusies zijn gepresenteerd in het Focus-programma. De kortst mogelijke samenvatting daarvan luidde: de hogeschool deed goede dingen, maar deed de dingen nog niet altijd goed.
De verbinding met Rotterdam was een goede keuze. Het onderwijs en onderzoek waren hierdoor beter verbonden met de stad en er was stevig geïnvesteerd in het bereiken en behouden van Rotterdamse jongeren. Ook was er meer geïnvesteerd in de kwaliteit van docenten.
Maar de hogeschool deed het nog niet goed genoeg. De hogeschool bleef zich richten op de brede en divers samengestelde studentenpopulatie die bij Rotterdam hoort, maar de kwaliteit van het onderwijs moest over de hele linie omhoog. Met het Focus-programma ging daarom alle aandacht uit naar de kwaliteit van het bacheloronderwijs. De inhoudelijk binding tussen studenten en docenten moest worden versterkt om het studiesucces te vergroten en het onderwijs moest meer profiteren van praktijkgericht onderzoek.
Het Focus-programma was de start van een andere manier van werken en denken binnen de hogeschool. Meer verantwoordelijkheid voor docententeams en een dienstbare rol van management en ondersteuning vormen de leidraad daarbij.