Menu
English

Ontmoeting 163 | De huisbaas reageert

Trump-aanhangers bestormen het Capitool. Het jaar is nog maar net begonnen en we zien beelden uit een land dat ons ooit inspireerde met haar democratische instituties; beelden waarvan je weet dat ze eindeloos herhaald zullen gaan worden. Het jaaroverzicht in december zal er mee openen. Het is niet minder dan beangstigend en de meest krachtige aansporing aan het onderwijs jonge mensen de basale waarden van onze democratie en rechtstaat bij te brengen. Daar waar een bestuurder, docent, manager enige schroom voelt die handschoen op te pakken, laat los die schroom.

Mijn vrouw las met een glimlach de blog van Marijn Prins in Profielen. “Dat had je zelf vroeger ook zo kunnen schrijven”, zei ze en ging over tot de orde van de dag. “Moet werken, zie je straks.” Mij achter latend met die zin in mijn hoofd; een lichte irritatie, verwondering. Als dat zo is, waarom kan ik dan nu niet zeggen: ik ben het 100% met Marijn eens? Heeft het systeem me iets te stevig in haar greep gekregen, zo’n kleine 40 jaar later?

Marijn schrijft in zijn blog in Profielen: “Stel je voor, je geeft een feestje in je studentenhuis, maar je huisbaas bepaalt het thema en welke drank je serveert. Zou je dat accepteren? En zou het een tof feest worden? In het onderwijs is dit zo ongeveer hoe het gaat. Een docent heeft in het beste geval veel vrijheid. Maar in het slechtste geval is de docent afhankelijk van iemand die zeer weinig met zijn ‘feestje’ te maken heeft. Ron Bormans bepaalt op de Hogeschool Rotterdam aan het einde van de dag wat er gebeurt.” Waarna een gepassioneerd betoog volgt dat het hoger onderwijs, Hogeschool Rotterdam voorop, nodig gedemocratiseerd moet worden. Onder zijn blog een stroom van reacties, instemmend, nuancerend. Dat kan de huisbaas niet onbesproken laten natuurlijk.

Professionele hiërarchie

Laten we beginnen bij het begin en onderwijs eens plat slaan tot haar kern: de relatie docent en student. In mijn essay van 2016, Samen leven in de moderne samenleving, schrijf ik daarover, vooral geïnspireerd door het werk van Gert Biesta: “We moeten recht doen aan het gegeven dat de dienst ‘onderwijs’ geleverd wordt door professionals die die dienst mede bepalen. (…) Als gevolg daarvan is geen sprake – op een principieel niveau – van gelijkheid tussen student en docent. (…) De docent presenteert de wereld en bepaalt daarmee de grondslag voor de kwalificatie, de socialisatie en de subjectivering.” 

Er zal, met andere woorden, altijd sprake moeten zijn van een professionele hiërarchie tussen docent en student. Dat zegt  nog niets over ‘huisbaas Bormans’, maar wel over de principiële grens waar de democratie altijd hoort te eindigen: bij al die huisbazen die voor de klas staan en jonge mensen iets leren. Die hebben – op een basaal principieel niveau - het recht het thema én de drank van het huisfeest te bepalen.

Pedagogiek

Daarmee is natuurlijk niet alles gezegd, integendeel. Zeker ook niet dat daarmee op een autoritaire manier lesgeven gelegitimeerd wordt, integendeel. Je hebt namelijk goede huisbazen en minder goede. De goede geven invulling aan hun verantwoordelijkheid op een open, reflectieve, misschien zelfs democratische manier. Een democratische cultuur in de klas helpt dan zeer, omdat die de veiligheid kan bieden waardoor studenten zich uiten. Maar in de kern hebben we het dan niet alleen over een optimaal democratisch klimaat, maar – vooral - over een optimaal pedagogisch klimaat, een klimaat dat studenten uitnodigt zichzelf te zijn én zich te uiten. Dat is een waarde in zichzelf, maar wat vooral van belang is: het onderwijs wordt er beter van.

Professionele autonomie

Om iemand iets te kunnen laten leren, moet je je willen verdiepen in de persoon. Om je te kunnen verdiepen in je student en daar je les op in te richten, moet je professionele speelruimte hebben. Een hogeschool moet daarom decentraal georganiseerd zijn. Ook dat komt in de buurt van een democratisch ideaal. ‘Radicale decentralisatie’, zo noemde ik mijn opvattingen in het essay. Het woord ‘radicaal’, om aan te geven dat we moeten willen breken met de hiërarchische reflex die het hbo - zeker ook onze hogeschool - kenmerkte en nog steeds voor een deel kenmerkt.

Met deze uitspraak sloop echter ook een misverstand mee naar binnen: dat het om een soort absolute, politieke vorm van vrijheid gaat, terwijl het juist gaat om een vorm van vrijheid in gebondenheid, en over hoe we professioneel met elkaar om gaan. De piloot, advocaat, rechter of chirurg: hun vrijheid is radicaal groot binnen strak gedefinieerde grenzen en protocollen. Op de hogeschool zijn we (de opperste huisbaas incluis) niet in vrijheid bijeen om in vrijheid te bepalen wat we gaan doen; nee, we hebben een maatschappelijke taak, die deels door regels en deels door kwaliteitseisen wordt ‘gereguleerd’. Professionele vrijheid is altijd een vorm van ingeperkte vrijheid. Binnen die inperking hoort hij radicaal te zijn. In de metafoor van Marijn: niet elk willekeurig huisfeest is het onze en ‘iemand of iets’ is verantwoordelijk voor het bewaken daarvan. In de Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (de WHW) is dat uiteindelijk het College van Bestuur. Zij is daar op aanspreekbaar en hoort zich te verantwoorden.

Ze had avonddienst. Om half twaalf weer thuis. We sluiten de dag af met een glaasje en ze vertelt over haar dienst. Er zit haar iets dwars. Ze voelt de verantwoordelijkheid maar heeft die in feite niet. En het gaat net wat verder dan de formele begrenzing van de rol. Het is veeleer een soort demping van de eigen verantwoordelijkheid, af te lezen uit een complex samenspel van cultuur, signalen vanuit de organisatie en verdrukking door een overdaad aan regels.  

Precies daarom gebruikte ik het woord ‘radicaal’ vier jaar geleden. Want misschien is ‘cultuur’ (die is van iedereen en dus van niemand) niet alleen de minst grijpbare factor, het is ook de belangrijkste. Het gevoel beperkt te zijn in het professioneel handelen is binnen de hogeschool niet altijd te herleiden tot bestaande regels of uitspraken van een leidinggevende. Soms is er zelfs sprake van fantoom-regels. Het woord ‘radicaal’ was communicatief bedoeld als een soort breekijzer. Breekijzer van een cultuur. Die soms hardnekkig te breken blijkt te zijn.

Decentralisatie

Let wel, het bovenstaande legitimeert een belangrijke, eindverantwoordelijke rol voor het College van Bestuur. Het legitimeert niet dat het bestuur zich gedraagt als een huisbaas die bewoners naar willekeur behandelt. Sterker nog, diezelfde wet WHW ziet er in feite op toe dat dat niet gebeurt. En dat is terecht. De wet dwingt cq nodigt het bestuur uit haar macht en bevoegdheid zo veel mogelijk te delen. Er ligt een beleidstheorie aan ten grondslag – ook terecht - die het meest overeenkomt met het archetype van wat de bedrijfskunde vaak de ‘Professionele Organisatie’ noemt. De wet kent tal van regelingen die het bestuur uitnodigen haar bevoegdheden te mandateren aan ‘lagere’ eenheden zoals faculteiten, instituten, opleidingen. De wet dwingt het bestuur de examencommissies een belangrijke, autonome rol te geven in het borgen van de kwaliteit en het eindniveau. Ook heel goed trouwens.

Medezeggenschap is heel belangrijk

Ook schrijft de wet  voor dat de medezeggenschapsraad én de opleidingscommissies een belangrijke rol vervullen in het tot stand komen van het beleid, of dat nu gaat om onderzoek of onderwijs aan de ene kant of de bedrijfsvoering aan de andere kant. Als je de instemmings- en adviesbevoegdheden van de medezeggenschapsraad bij elkaar optelt, dan gaat de medezeggenschap over de belangrijkste beleidsterreinen van een hogeschool: de inhoud (Onderwijs- en Examenregeling), de leiding (mede betrokken bij benoeming Raad van Toezicht en College van Bestuur), het geld (begroting) en de gebouwen en voorzieningen.

De huisbaas, het College van Bestuur, staat er (gelukkig) niet alleen voor… Sterker nog, de huisbaas zou graag zien dat de zeggenschap op het gebied van onderwijs en onderzoek diep verankerd ligt in de organisatie: decentralisatie. En dat daarmee medezeggenschap een levend en vitaal iets is. De huisbaas zou willen zien dat dat ingebed is in een cultuur die we democratisch kunnen noemen.

Professioneel zelfbewustzijn en democratische cultuur

En daar wringt de schoen. Als we de NVAO mogen geloven – en die moeten we geloven, want dat is onze formele ‘waakhond’ – dan mogen we vaststellen dat het concept van decentralisatie zich genesteld heeft in onze organisatie. Althans dat is wat de NVAO ons terug geeft in haar beoordeling van de zogeheten Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK). Maar het mee-ontwikkelen van het democratische karakter van onze hogeschool, noodzakelijk ondanks alle noodzakelijke begrenzingen, blijft achter. Daar heeft Marijn een belangrijk punt.

Als we de participatie in de verkiezing van de medezeggenschapsraden voor instituten (IMR’en) en de Centrale Medezeggenschapsraad (CMR) als indicator mogen nemen, dan waren we recent blij vast te kunnen stellen dat dat het aantal kandidaten dat zich daarvoor beschikbaar had gesteld, gestegen was. De hoeveelheid mensen die de moeite namen te stemmen, daarentegen, was bedroevend laag. Ook de kandidaatstelling voor de opleidingscommissies bleef achter: voor sommige van deze commissies meldden zich geen kandidaten.

Professionele organisaties, zo leren denkers als Henry Mintzberg (in zijn boek ‘The Structuring of Orgnizations) ons, halen hun kwaliteit uit de professionaliteit van hun mensen, die zich geroepen moeten voelen die professionaliteit voortdurend te ontwikkelen, die de ruimte moeten hebben die professionaliteit te etaleren, mensen die werken binnen een strategie die het cumulatieve beeld weergeeft van al die individuele, professionele strategieën en mensen die werken en leren binnen een democratische cultuur. Bij een hogeschool en universiteit geldt bovendien dat de student medevormgever én tevens onderdeel moet zijn van die democratische cultuur.

Onze diepte-investering

Decentralisatie is geen doel op zich. Het is een diepte-investering in kwaliteit. Decentralisatie is bedoeld om die hogeschool dichterbij te brengen, waar onderwijs gedragen wordt door leergemeenschappen van studenten en docenten en al die ondersteuners die dienstbaar zijn aan dat ene doel: kwaliteit. Leergemeenschappen die de begrenzing vanuit onze maatschappelijke opdracht accepteren, de principiële hiërarchie tussen docent en student accepteren, maar haar democratische ondergrond koesteren en onderhouden. Leergemeenschappen die collectief stáán voor hun maatschappelijke opdracht.

“Dat had je zelf vroeger ook zo kunnen schrijven”. Die opmerking komt weer naar boven als mijn vrouw en ik zwijgend naar CNN kijken en verbijsterd waarnemen hoe een belangrijke democratische institutie wordt bestormd. “We waren daar ooit”, zegt ze. Waarom ze dat zegt, weet ik niet. Ook niet waarom ik “ja” zeg. Het lijkt het meest op heimwee.

Ik had het zelf kunnen schrijven. Ik schrijf het nog steeds, in een andere stijl, met andere woorden, met een nuance, iets ingewikkelder. Ik ben mijn verhaal gaan inbedden in een context waarbij ik rekening ben gaan houden met de eisen die onderwijs stelt aan de vormgeving en de invulling van het begrip democratie. Ik ben ook  rekening gaan houden met het feit dat maatschappelijke organisaties moeten werken in een tijd die niet uitnodigt om te werken vanuit vertrouwen en open, transparant en dus kwetsbaar te zijn.

Maar dat organisaties en zeker scholen, hogescholen en universiteiten een democratische cultuur moeten willen ademen, staat vast. Juist in een tijd dat naar het onderwijs gekeken wordt als ‘beschermers’ van democratische en rechtstatelijke waarden, moeten we het willen hebben over onze eigen democratie. Wat ook vast staat, is dat we die democratische cultuur nog te weinig ademen. Het Capitool laat zien dat we ons daar niet bij neer mogen leggen, hoe weerbarstig het vraagstuk ook is.