Menu
    English

    Ontmoeting 91 | de Nederlandse taal is van ons allemaal

    Een uitspraak van een collega van de hogeschool over hoe om te gaan met taal leidde tot een politiek debat, in Rotterdam en in 'Den Haag'. Los van de opschudding die dit veroorzaakte is Ron Bormans van mening dat een breder debat over Nederlandse taal noodzakelijk is.

    Taalinflatie

    Een Rotterdams politicus is ‘woedend’ over ‘schokkende’ uitspraken van een van mijn collega’s. De uitspraken zouden ‘absurd’ en ‘bizar’ zijn. Een relativering van het belang van de ‘d’s en de t’s’ voor de Nederlandse taal doet Martin Bosma (PVV) verzuchten: “Cultuur-marxistische mensen staan klaar om Nederlandse taal kapot te maken”. De burgemeester van Rotterdam wordt door Leefbaar Rotterdam gevraagd of hij het passend vindt dat we de Nederlandse taal ‘verkwanselen ten faveure van de bi-culturele samenleving’. De Tweede Kamer debatteert over het vraagstuk: taalvandalen zouden ‘onze mooie taal’ bedreigen. Onze taal die we kennelijk moeten beschermen tegen ‘taalvandalen’.

    Als taal een uitdrukking is van een identiteit – en dat is taal – dan zou bovenstaande bloemlezing een uitdrukking kunnen zijn van een expressief, dramatisch, warmbloedig temparament, in plaats van het nuchter Hollandse, waar we ons graag op laten voorstaan. Het zou ook een vorm van ‘taalinflatie’ kunnen zijn. Tegenwoordig zijn mensen zo snel ‘woedend en gechoqueerd’ dat dat de moderne varianten geworden lijken te zijn van ‘geïrriteerd en verbaasd’. Of zoekt men hiermee politiek gewin? Of nog erger: claimt men de Nederlandse taal en dreigt de Nederlandse taal onderdeel te worden van een steeds verstikkender normatief kader van wat Nederlands nu precies zou moeten zijn? Dreigt het politiek incorrect te worden om taal te bespreken in combinatie met het vraagstuk rond inclusiviteit?

    De d’s en de t’s

    Het begon allemaal – amper een week geleden - met een congres over de lerarenopleidingen, zo één waarvan er heel wat in een week gaan, in polderend Nederland. Het ging over de kwaliteit van de lerarenopleidingen in algemene zin, maar met een toespitsing op hoe om te gaan met het gegeven dat nog al wat mensen een taalachterstand hebben als ze deelnemen aan het onderwijs. Dat dat een gegeven is, merk ik overigens elke dag om me heen. Je zou je hierbij overigens de vraag kunnen stellen of er sprake is van een meer slordige hantering van de taal, of van een taal die zich ontwikkelt. De verdraaiing van ‘hen’ en ‘hun’ is aan de orde van de dag, ook in mijn ‘witte bubbel’. Een ander voorbeeld betreft het ‘de’ zeggen waar het ‘het’ moet zijn en ook ik werd laatst met een zeker triomfalisme op onze gezins-app betrapt op een ‘d’ waar een ‘t’ had moeten staan….

    Het maken van spelfouten is natuurlijk niet goed, maar als we iedereen uitsluiten die zich daar wel eens schuldig aan maakt, wordt het stil in ons land. Zou onze grote held Johan Cruyff, wiens taalgebruik terecht rijk en uniek genoemd wordt, zijn diploma gekregen hebben als we op een puristische manier naar zijn taal gekeken hadden? Dus als iemand in het debat uitspreekt dat het in de discussie over het Nederlands niet alleen mag gaan over de ‘d’s en de t’s’, maar ook over hoe we de Nederlandse taal zo kunnen doceren dat zij dient als ondergrond voor integratie, dat zij mensen verbindt in plaats van uitsluit, dan is dat een legitieme inbreng in het debat. Wat mij betreft mag een onderzoeker omwille van het debat zelfs inbrengen dat het niet moet gaan over de ‘d’s en de t’s’, ook als deze onderzoeker werkt bij Hogeschool Rotterdam. Hoewel ik dan zou markeren dat ik die opvatting niet deel, wat we als Hogeschool Rotterdam deze week ook duidelijk hebben gemaakt in de vorm van een verklaring.

    Ik ben van mening dat we – juist omwille van de integratie in de samenleving – de normen wat betreft onze taal hoog moeten leggen. Harm Beertema van de PVV gebruikte eigenlijk het mooiste woord in het Kamerdebat door het vraagstuk in verbinding te brengen met het ‘verheffingsideaal’. En juist omwille van dat verheffingsideaal gaat het niet aan bijdragen aan het debat over hoe je dat doet te diskwalificeren als ‘vandalisme’. Juist een gesprek over het verheffingsideaal vereist een andere toon en is niet gebaat bij louter politiek gekrakeel. Overigens, de Tweede Kamer lijkt breed mee te bewegen in de door Beertema uitgesproken zorg.

    Wat vindt onze collega?

    Je levert als onderzoeker van Hogeschool Rotterdam een bijdrage aan een debat en prompt ben je onderdeel van een mediahype. Er zaten vier dagen tussen de uitspraak op een wat gezapig congres en de politieke scherpte in de Tweede Kamer. Zo gaat dat. Omdat dat onaangenaam kan zijn, heb ik onmiddellijk iedereen van de hogeschool gevraagd even geen commentaar te leveren. In zo’n mediahype ben je kwetsbaar, zeker als mensen zich in het debat mengen die van taalinflatie hun identiteit gemaakt hebben en dus onmiddellijk grote woorden gebruiken. Woorden die ook nog eens op Twitter in een wat grovere variant geretweet worden; en dan heb je ook nog eens bepaalde media die het rellerige voorop stellen. Misschien toch goed om de opvatting van de collega nog eens te verwoorden, zoals ook schriftelijk aan de media overhandigd (wat overigens nergens tot publicatie heeft geleid):

    “Naar aanleiding van de ontstane discussie over het belang van de kwaliteit van de Nederlandse taal in het hoger onderwijs tijdens de bijeenkomst van de NVAO en de Vereniging Hogescholen wil ik benadrukken dat ik de landelijke normeringen, die gelden voor het taalonderwijs, onderschrijf. 

    Tijdens de bijeenkomst heb ik erop willen wijzen dat, naast het belang van taaltechniek – bijvoorbeeld het gebruik van d's en t's –, er ook ruimte moet zijn voor meer activerende werkvormen in het onderwijs. Dat meer aandacht besteed moet worden aan het oefenen van taalvaardigheid en taalrijkheid en dat het opdoen van kennis en begrip van de materie minstens zo belangrijk zijn. 

    Er kunnen situaties zijn, waarin de taalvaardigheid niet als voornaamste leerdoel voorop staat, maar het ontwikkelen van alle talent dat zich aandient minstens zo belangrijk is. Met andere woorden: in sommige leersituaties leggen andere capaciteiten en talenten evenveel gewicht in de schaal als beheersing van de Nederlandse taal.  

    Daarbij houd ik echter zeker geen pleidooi voor het verlagen van het taalniveau van studenten. Oók niet voor bepaalde doelgroepen: de lat blijft voor elke student even hoog.”

    Debat over Nederlandse taal noodzakelijk

    Los van al het tumult van de afgelopen week, is het van belang dat we veel meer aandacht schenken aan de Nederlandse taal. Mensen die ver af staan van het politieke lawaai, benaderden mij eveneens met hun zorgen. Dat is een teken aan de wand dat er meer speelt. Zelfs thuis, in een geanimeerd gesprek met vrienden, werkzaam in het onderwijs, ging het er over. Het is de kunst van het vak niet alleen tot de conclusie te komen dat er weer eens sprake was van een hype maar ook te zien dat er meer aan de hand is. Ik heb zelf met enige regelmaat mijn zorg uitgesproken over hoe we onze taal bejegenen: te vaak met een zekere onverschilligheid. Ik denk dat we wat kunnen leren van de Vlamingen die de taal veel meer omarmen en veel meer ‘taalfierheid’ etaleren (waarbij overigens niet gezegd is dat zij de taal aantoonbaar beter beheersen). Natuurlijk heeft dat alles te maken met de politiek-culturele context van België, maar toch.

    Tegen slordigheid en te grote tolerantie

    Ik denk dat we te lang te slordig zijn geweest met onze taal. Dat we, zoals gezegd, onze taal met een zekere onverschilligheid bejegend hebben en dat het tijd wordt dat we ons op dat punt herpakken. Ik heb dat regelmatig geïllustreerd vanuit mijn eigen persoonlijke ervaring: het Nederlands was voor mij – thuis Limburgs sprekend – het ticket voor het publieke domein en dus moest je dat perfect willen beheersen. Dat geldt in de moderne tijd bij uitstek voor mensen met een andere culturele achtergrond. En ik durf de stelling aan dat we een te weinig te geprofileerd, positief normatief kader hebben van wat dat Nederlands nou eigenlijk is en betekent, om voldoende krachtig sturing te geven aan de inrichting van ons onderwijs. En eerlijkheid gebiedt het te zeggen: het in mijn ogen vermaledijde cultuurrelativisme heeft zeker bijgedragen aan een zekere slordigheid en een te grote tolerantie ten aanzien van foutief taalgebruik. 

    Niveau én inclusiviteit basale waarden

    Laten we dat debat voeren vanuit twee naast elkaar staande waarden. De ene waarde is dat we het Nederlands op een hoog niveau moeten willen spreken en doceren. Daarbij moeten we dan wel  proberen te komen tot een betere duiding van dat niveau dan ‘het juiste gebruik van d’s en de t’s’. De d’s en de t’s goed kunnen plaatsen is een indicatie van taalbeheersing, zeker, maar die indicering moet rijker en beter kunnen. En daar zal een bepaalde mate van (professionele) consensus over bereikt moeten worden. Ik heb het gevoel dat we daar te ver vanaf staan. 

    De waarde die daarnaast staat, is dat we moeten nadenken over hoe we mensen met verschillende uitgangsposities voor wat de beheersing van de Nederlandse taal betreft, tot een hoog niveau kunnen brengen. Dat is niet alleen een vraagstuk van etniciteit, het gaat ook om de taalbeheersing van mensen die tweetalig opgevoed worden (Friezen) of opgevoed worden met prachtige dialecten als het Limburgs, het Drents et cetera. Kortom: het gaat om de taalbeheersing van mensen uit verschillende sociaal-culturele groepen. Alleen een minimaal beheersingsniveau duiden is onvoldoende.

    Het onderwijs heeft de plicht na te denken over met welke pedagogisch-didactische aanpak dat minimale niveau het beste bereikt kan worden. Waarbij het minimaal te bereiken taalniveau en de pedagogisch-didactische aanpak hoe daar te komen geen elkaar uitsluitende categorieën zijn. Als je aandacht vraagt voor het niveau, schend je niet meteen de inclusiviteit. Als je het belang onderkent van inclusief onderwijs – waar we als Hogeschool Rotterdam voor staan – legitimeer je niet een verlaging van het taalniveau. 

    Het recht en de plicht het debat te voeren

    Om tot een beter begrip te komen van wat ons onderwijs in de Nederlandse taal hoort te zijn, moeten media-golven niet gaan leiden tot terughoudendheid om het debat te voeren. Grote woorden als ‘absurd’ of ‘bizar’ en ‘vandalisme ’ moeten niet leiden tot censurering van uitspraken van onderzoekers, lerarenopleiders of docenten. Ook heeft geen enkele politieke beweging het recht ‘ons Nederlands’ te claimen. Een belangrijke en essentiële waarde in de Nederlandse samenleving is dat wij ons vrij uiten, zeker waar het het hoger onderwijs betreft en het wetenschappelijke onderzoek; een belangrijke waarde zou moeten zijn dat we daar respectvol en zonder gemakkelijk politiek winstbejag het gesprek over voeren. Ook geldt dat wetenschappelijke inzichten bepalender zouden moeten zijn dan ideologische posities. En hoe meer de wetenschap zwijgt, hoe groter de ruimte daarvoor wordt. 

    Ik heb die waarde deze week ‘geschonden’, door ‘mijn’ mensen te vragen terughoudend te zijn in het reageren in het openbaar op deze kwestie. Je weet even niet hoe een dergelijk commentaar gebruikt wordt en wat je eventueel over je heen krijgt. Hoog tijd om die vorm van zelfcensuur er weer af te gooien.

    Collega’s: meng je in het debat!

    Over de auteur

    Ron Bormans - Voorzitter College van Bestuur Hogeschool Rotterdam

    Ron Bormans (1957, te Schinnen, Zuid-Limburg) mag zich verheugen in een lange periode van ontmoetingen in en met het hoger (beroeps)onderwijs. Tijdens zijn studies: Natuurkunde (propedeuse) in Eindhoven en Politicologie / Bestuurskunde in Nijmegen. Maar ook in zijn loopbaan. Hij werkte o.a. als plv. directeur HBO en directeur Studiefinanciering bij OCW. Daarnaast was hij consultant bij Capgemini. Op dit moment geeft hij leiding aan Hogeschool Rotterdam als bestuursvoorzitter, een functie die hij eerder bekleedde bij de HAN. Maar hij deed ook de HvA en Inholland aan en hield toezicht op onderwijsprogramma's als directeur NQA.

    Elke twee weken is de nieuwe blog-post ook te volgen op Twitter via @ronbormans1.